Samenvatting Fysiologie
Soorten spieren:
1. Skeletspieren: ook wel dwarsgestreepte spieren, bewuste spieren.
Deze spieren sturen we bewust aan met bijvoorbeeld lopen en
andere dagelijkse bewegingen.
2. Hartspieren: ook wel onbewuste spieren. Is een hele sterke spier.
3. Gladde spieren: wordt onbewust aangestuurd en is de wand in de
bloedvaten. En in een aantal organen.
De bouw van de skeletspieren:
Hele spier: hier zit een beschermlaagje omheen dit heet het
epimysium
Spierbundel: het beschermlaagje
van een spierbundel heet een
perimysium
Spiervezel (spiercel): het
beschermlaagje van een
spiervezel heet een
endomysium
Verduidelijking:
Als je een spier zou openmaken, kom je
eerst een buitenste laag bindweefsel
tegen: het epimysium. Dit beschermt
en houdt de spier bij elkaar.
Daarbinnen vind je kleine bundels spiervezels, elk omhuld door een laagje
bindweefsel. Zo’n bundel heet een fasciculus, en de bindweefsellaag
eromheen heet het perimysium.
Als je het perimysium onder een microscoop doorsnijdt, kun je de
spiervezels zien. Dit zijn de individuele spiercellen. In tegenstelling tot veel
andere cellen, die maar één celkern hebben, hebben spiercellen meerdere
kernen. Elke spiervezel is omgeven door een dun laagje bindweefsel, het
endomysium.
Soms wordt gedacht dat spiervezels helemaal van het ene uiteinde van de
spier naar het andere lopen. Maar onder de microscoop zie je dat spieren
vaak uit verschillende compartimenten bestaan, met vezels die iets schuin
lopen. De langste spiervezels bij mensen zijn
ongeveer 12 cm lang, wat neerkomt op zo’n
50.000 sarcomeren. Sarcomeren zijn de
kleinste werkende onderdelen van een spier.
Plasmalemma:
Als je goed kijkt naar een spiervezel, zie je dat
deze wordt omgeven door een dunne
membraan, het plasmamembraan. Het
,plasmalemma maakt deel uit van een groter geheel, het sarcolemma. Het
sarcolemma bestaat uit het plasmalemma en de basaalmembraan. Aan
het einde van een spiervezel gaat het plasmalemma over in de pees, die
vastzit aan het bot. Pezen zijn stevige bindweefselkoorden die de kracht
van de spiervezels doorgeven aan het bot, waardoor beweging mogelijk
wordt.
Kortom, elke spiervezel is via de pees verbonden met het bot
Het dunne velletje om een spiervezel, het plasmalemma, heeft speciale
plooitjes. Deze plooitjes zorgen ervoor dat de spier kan uitrekken zonder
kapot te gaan. Bij het stukje waar de zenuw contact maakt met de spier,
helpen extra plooitjes om het seintje van de zenuw goed door te geven,
zodat de spier weet wanneer hij moet bewegen.
Tussen dat velletje en een laagje eronder (het basaalmembraan) zitten
kleine hulpcelletjes, satellietcellen. Die zijn belangrijk om de spier te laten
groeien, te herstellen als hij stuk is, en sterker te worden door bijvoorbeeld
sporten.
Myofibrillen:
Elke spiervezel heeft honderden tot duizenden myofibrillen. Deze
myofibrillen bestaan uit kleine deeltjes, de sarcomeren, die zorgen voor de
samentrekking van de spier. Onder een microscoop zie je myofibrillen als
lange stukjes van sarcomeren.
Het sacroplasma:
In een spiervezel zie je onder de microscoop
dat deze is opgebouwd uit kleinere
onderdelen. De grootste hiervan zijn
myofibrillen, die zorgen voor het
samentrekken van de spier.
Tussen die myofibrillen zit een gelachtige
vloeistof, het sarcoplasma. Dit is een soort
soep vol belangrijke stoffen zoals eiwitten,
suikers (glycogeen), vetten en
zuurstofbindende stofjes zoals myoglobine.
Myoglobine lijkt op hemoglobine, dat
zuurstof in je bloed vervoert.
De transversale tubuli:
In het sarcoplasma zit een netwerk van buisjes, de T-tubuli. Dit zijn
verlengingen van het plasmalemma die dwars door de spiervezel lopen.
Ze verbinden zich met de myofibrillen, zodat zenuwsignalen snel naar de
juiste plek in de spiervezel gaan. Deze buisjes zorgen ook dat stoffen de
spiervezel in kunnen komen en afvalstoffen eruit kunnen. Gaan over de
communicatie over transport.
Het sacroplasmatisch reticulum (SR)
Er is ook een netwerk van buisjes in de spiervezel, het sarcoplasmatisch
reticulum (SR). Deze buisjes lopen langs de myofibrillen en omgeven ze.
, Het sarcoplasmatisch reticulum slaat calcium op, wat belangrijk is voor
spiercontractie.
Sarcomeren:
Onder een microscoop zie je dat skeletspieren streepjes hebben, daarom
worden ze ook wel "dwarsgestreept spierweefsel" genoemd.
In de afbeelding zie je een spiervezel met strepen. De
donkere strepen heten A-banden, en de lichte strepen
zijn de I-banden. In het midden van elke donkere A-
band zit een lichte plek, de H-zone, die je alleen ziet
als de spier ontspannen is. In het midden van de H-
zone zie je een donkere lijn, de M-lijn. De lichte I-
banden hebben ook een donkere lijn in het midden,
de Z-lijn.
Een sarcomeer is het kleinste stukje van een spier dat helpt om samen te
trekken. Elke spiervezel bestaat uit veel sarcomeren die aan elkaar zitten
via de Z-lijnen. Een sarcomeer heeft deze delen:
een I-band (lichte streep)
een A-band (donkere streep)
een H-zone (in het midden van de A-band)
een M-lijn (in het midden van de H-zone)
de rest van de A-band
een tweede I-band.
Als we door een microscoop kijken naar een myofibril (een soort draad in
de spier), zien we twee soorten eiwitdraadjes die zorgen voor het
samentrekken van de spier. De dunne draadjes bestaan uit actine en de
dikkere draadjes uit myosine. De strepen in de spiervezels komen door de
manier waarop deze draadjes liggen.
De lichte I-band is het gebied waar alleen de dunne actine-draadjes zitten.
De donkere A-band is het gebied waar zowel de dikke myosine-draadjes
als de dunne actine-draadjes zitten. De H-zone is het midden van de A-
band waar alleen dikke myosine-draadjes zitten. Omdat er geen dunne
actine-draadjes zijn, lijkt de H-zone lichter dan de rest van de A-band. In
het midden van de H-zone ligt de M-lijn, een lijn van eiwitten die de dikke
draadjes vasthoudt en de structuur van het sarcomeer helpt te
stabiliseren.
Aan de uiteinden van een sarcomeer zitten Z-lijnen, die ook uit eiwitten
bestaan. Samen met twee andere eiwitten, titine en nebuline, zorgen ze
voor de stevigheid en het vastmaken van de dunne draadjes.
Dikke filamenten:
Ongeveer twee derde van het eiwit in skeletspieren is myosine, het
belangrijkste eiwit in de dikke filamenten. Elk myosinefilament heeft
ongeveer 200 myosinemoleculen.
Een myosinemolecuul bestaat uit twee eiwitstrengen die om elkaar heen
draaien. Aan één kant van elke streng zit een bolvormige kop, de
myosinekop. Deze koppen steken uit het dikke filament en kunnen
verbindingen maken met de dunne filamenten wanneer de spier beweegt.
Soorten spieren:
1. Skeletspieren: ook wel dwarsgestreepte spieren, bewuste spieren.
Deze spieren sturen we bewust aan met bijvoorbeeld lopen en
andere dagelijkse bewegingen.
2. Hartspieren: ook wel onbewuste spieren. Is een hele sterke spier.
3. Gladde spieren: wordt onbewust aangestuurd en is de wand in de
bloedvaten. En in een aantal organen.
De bouw van de skeletspieren:
Hele spier: hier zit een beschermlaagje omheen dit heet het
epimysium
Spierbundel: het beschermlaagje
van een spierbundel heet een
perimysium
Spiervezel (spiercel): het
beschermlaagje van een
spiervezel heet een
endomysium
Verduidelijking:
Als je een spier zou openmaken, kom je
eerst een buitenste laag bindweefsel
tegen: het epimysium. Dit beschermt
en houdt de spier bij elkaar.
Daarbinnen vind je kleine bundels spiervezels, elk omhuld door een laagje
bindweefsel. Zo’n bundel heet een fasciculus, en de bindweefsellaag
eromheen heet het perimysium.
Als je het perimysium onder een microscoop doorsnijdt, kun je de
spiervezels zien. Dit zijn de individuele spiercellen. In tegenstelling tot veel
andere cellen, die maar één celkern hebben, hebben spiercellen meerdere
kernen. Elke spiervezel is omgeven door een dun laagje bindweefsel, het
endomysium.
Soms wordt gedacht dat spiervezels helemaal van het ene uiteinde van de
spier naar het andere lopen. Maar onder de microscoop zie je dat spieren
vaak uit verschillende compartimenten bestaan, met vezels die iets schuin
lopen. De langste spiervezels bij mensen zijn
ongeveer 12 cm lang, wat neerkomt op zo’n
50.000 sarcomeren. Sarcomeren zijn de
kleinste werkende onderdelen van een spier.
Plasmalemma:
Als je goed kijkt naar een spiervezel, zie je dat
deze wordt omgeven door een dunne
membraan, het plasmamembraan. Het
,plasmalemma maakt deel uit van een groter geheel, het sarcolemma. Het
sarcolemma bestaat uit het plasmalemma en de basaalmembraan. Aan
het einde van een spiervezel gaat het plasmalemma over in de pees, die
vastzit aan het bot. Pezen zijn stevige bindweefselkoorden die de kracht
van de spiervezels doorgeven aan het bot, waardoor beweging mogelijk
wordt.
Kortom, elke spiervezel is via de pees verbonden met het bot
Het dunne velletje om een spiervezel, het plasmalemma, heeft speciale
plooitjes. Deze plooitjes zorgen ervoor dat de spier kan uitrekken zonder
kapot te gaan. Bij het stukje waar de zenuw contact maakt met de spier,
helpen extra plooitjes om het seintje van de zenuw goed door te geven,
zodat de spier weet wanneer hij moet bewegen.
Tussen dat velletje en een laagje eronder (het basaalmembraan) zitten
kleine hulpcelletjes, satellietcellen. Die zijn belangrijk om de spier te laten
groeien, te herstellen als hij stuk is, en sterker te worden door bijvoorbeeld
sporten.
Myofibrillen:
Elke spiervezel heeft honderden tot duizenden myofibrillen. Deze
myofibrillen bestaan uit kleine deeltjes, de sarcomeren, die zorgen voor de
samentrekking van de spier. Onder een microscoop zie je myofibrillen als
lange stukjes van sarcomeren.
Het sacroplasma:
In een spiervezel zie je onder de microscoop
dat deze is opgebouwd uit kleinere
onderdelen. De grootste hiervan zijn
myofibrillen, die zorgen voor het
samentrekken van de spier.
Tussen die myofibrillen zit een gelachtige
vloeistof, het sarcoplasma. Dit is een soort
soep vol belangrijke stoffen zoals eiwitten,
suikers (glycogeen), vetten en
zuurstofbindende stofjes zoals myoglobine.
Myoglobine lijkt op hemoglobine, dat
zuurstof in je bloed vervoert.
De transversale tubuli:
In het sarcoplasma zit een netwerk van buisjes, de T-tubuli. Dit zijn
verlengingen van het plasmalemma die dwars door de spiervezel lopen.
Ze verbinden zich met de myofibrillen, zodat zenuwsignalen snel naar de
juiste plek in de spiervezel gaan. Deze buisjes zorgen ook dat stoffen de
spiervezel in kunnen komen en afvalstoffen eruit kunnen. Gaan over de
communicatie over transport.
Het sacroplasmatisch reticulum (SR)
Er is ook een netwerk van buisjes in de spiervezel, het sarcoplasmatisch
reticulum (SR). Deze buisjes lopen langs de myofibrillen en omgeven ze.
, Het sarcoplasmatisch reticulum slaat calcium op, wat belangrijk is voor
spiercontractie.
Sarcomeren:
Onder een microscoop zie je dat skeletspieren streepjes hebben, daarom
worden ze ook wel "dwarsgestreept spierweefsel" genoemd.
In de afbeelding zie je een spiervezel met strepen. De
donkere strepen heten A-banden, en de lichte strepen
zijn de I-banden. In het midden van elke donkere A-
band zit een lichte plek, de H-zone, die je alleen ziet
als de spier ontspannen is. In het midden van de H-
zone zie je een donkere lijn, de M-lijn. De lichte I-
banden hebben ook een donkere lijn in het midden,
de Z-lijn.
Een sarcomeer is het kleinste stukje van een spier dat helpt om samen te
trekken. Elke spiervezel bestaat uit veel sarcomeren die aan elkaar zitten
via de Z-lijnen. Een sarcomeer heeft deze delen:
een I-band (lichte streep)
een A-band (donkere streep)
een H-zone (in het midden van de A-band)
een M-lijn (in het midden van de H-zone)
de rest van de A-band
een tweede I-band.
Als we door een microscoop kijken naar een myofibril (een soort draad in
de spier), zien we twee soorten eiwitdraadjes die zorgen voor het
samentrekken van de spier. De dunne draadjes bestaan uit actine en de
dikkere draadjes uit myosine. De strepen in de spiervezels komen door de
manier waarop deze draadjes liggen.
De lichte I-band is het gebied waar alleen de dunne actine-draadjes zitten.
De donkere A-band is het gebied waar zowel de dikke myosine-draadjes
als de dunne actine-draadjes zitten. De H-zone is het midden van de A-
band waar alleen dikke myosine-draadjes zitten. Omdat er geen dunne
actine-draadjes zijn, lijkt de H-zone lichter dan de rest van de A-band. In
het midden van de H-zone ligt de M-lijn, een lijn van eiwitten die de dikke
draadjes vasthoudt en de structuur van het sarcomeer helpt te
stabiliseren.
Aan de uiteinden van een sarcomeer zitten Z-lijnen, die ook uit eiwitten
bestaan. Samen met twee andere eiwitten, titine en nebuline, zorgen ze
voor de stevigheid en het vastmaken van de dunne draadjes.
Dikke filamenten:
Ongeveer twee derde van het eiwit in skeletspieren is myosine, het
belangrijkste eiwit in de dikke filamenten. Elk myosinefilament heeft
ongeveer 200 myosinemoleculen.
Een myosinemolecuul bestaat uit twee eiwitstrengen die om elkaar heen
draaien. Aan één kant van elke streng zit een bolvormige kop, de
myosinekop. Deze koppen steken uit het dikke filament en kunnen
verbindingen maken met de dunne filamenten wanneer de spier beweegt.