Hoorcolleges bestuurskunde
Hoorcollege 1
Bestuurskunde is de discipline waarbij de inrichting en de werking van de overheid centraal
staat. Het houdt zich bezig met de voorbereiding, de bepaling, de uitvoering en de evaluatie
van het overheidsbeleid. Bijvoorbeeld studieschuld, geluidsoverlast, vaccinatieprogramma,
armoede bestrijding, de DigiD.
Stakeholders (actoren)
- Een persoon of organisatie die een belang heeft bij een besluit
- Hij/zij ondervindt invloed of kan zelf invloed uitoefenen op het voorgenomen besluit
van een organisatie
- De belanghebbende kan op een positieve of een negatieve manier worden geraakt
door het besluit.
Bestuurskunde helpt de overheid zelf om effectiever te werken en helpt andere om
doelgerichter met de overheid om te gaan.
Hoorcollege 2
De minimale staat (Nachtwakersstaat)
Tot de 19e eeuw, beperkte overheidsbemoeienis, bescherming landsgrenzen en openbare
orde.
De rechtsstaat
Vanaf de 19e eeuw, aanpak van grote maatschappelijke problemen zoals armoede en
huisvesting door de overheid. Veel vastleggen van wet & regelgeving (codificatie).
De verzorgingsstaat
Na de Tweede Wereldoorlog, de burger wordt van de wieg tot aan het graf verzorgd door de
overheid. Armenwet, opkomst vakbonden, bijstandswet (modificatie)
Participatiesamenleving (heden)
Zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid terug bij de burger. Nu krijg je niet meer zomaar
een uitkering.
Trias Politica (1689 – 1755) = de horizontale machtenscheiding, ze hebben alle drie
evenveel macht.
Wetgevende macht = de 1e & de 2e Kamer
Uitvoerende macht = de ministers
Rechterlijke macht = onafhankelijke rechters
Ambtenarenapparaat (4e macht) = bureaucratie, vorm van uitvoerende macht. Media,
lobbyisten en adviesbureaus.
Liberalisme = Vrijheidsbeginsel, zelfontplooiing, overheid op de achtergrond.
Christendemocratie = Christelijke beginselen, naastenliefde en vrijheid.
Socialisme = Gelijkheidsbeginsel, naastenliefde.
De overheid bestaat niet omdat er veel gelaagdheden bestaan. Het is een geheel van
bestuurders en bestuurlijke colleges in een staatsverband en het bijbehorende ambtenaren
apparaat.
Gedecentraliseerde eenheidsstaat = veel taken & bevoegdheden zijn verdeeld over 3
bestuurslagen = verticale machtenscheiding.
1. Het Rijk
2. De Provincie
, 3. De Gemeente
Territoriale decentralisatie = wanneer de overheidsorganen een bepaald gebied besturen
(provincies en gemeenten).
Functionele decentralisatie = wanneer de overheidsorganen een bepaald doel behartigen
(waterschappen).
De gelaagdheid van de Nederlandse overheid:
1. Rijksoverheid: Staten-Genereaal, regering en departementen.
2. Provincies: Regelen en besturen van eigen huishouding. Bijvoorbeeld ruimtelijke ordening,
bewindstaken en toezicht op gemeenten.
3. Gemeenten: autonome-taken (eigen vrijheden) = regelen en besturen van eigen
huishouding (uitkeringen en rioleringsonderhoud. Medebewindstaken = uitvoeren van
rijksbeleid, uitvoeren van de wet zoals inburgering en bijhouden van het bevolkingsregister.
Er zijn discussies over de 4e bestuurslaag. Zelfstandige samenwerkingsverbanden en het
aan bepaalde steden toekennen van een provinciestatus, zoals Amsterdam. Ook word de rol
van Europa steeds groter, vooral financieel. Bijvoorbeeld de AVG = privacy wetgeving.
Deconcentratie is het fysiek verspreiden van delen van de overheid. Dus geen overdracht
van taken en bevoegdheden. Bijvoorbeeld de regionale kantoren van de belastingdienst, dit
is om dichter bij de burger te komen. De voordelen hiervan zijn:
- Verbeteren van de communicatie met Den Haag
- Meer grip op regionale zaken
- Compromis tussen behoeften aan decentralisatie in de eigen regio
De taak van de overheid is het behartigen van het algemeen belang (de grote hoeveelheid
belangen is vaak in strijd met deel belangen).
Poldermodel = consensus model en is vaak negatief
Voordelen:
- Iedereen wordt gehoord
- Veel draagvlak (iedereen kan zich vinden in de beslissing)
- Medeverantwoordelijkheid
- Minderweerstand
Nadelen:
- Zelden is er een heldere beslissing
- Teveel verschillende belangen
- Vertraging van het besluit
Hoorcollege 3
Model van Easton = systeem benadering
Het geheel van betrekkingen en opvattingen waardoor opvattingen, verlangens en eisen van
individuen, groepen en instellingen in bindende beslissingen (wetgeving) worden omgezet.
Model: vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid (ideaal beeld)
Nut van het systeem:
- Hoe beleid tot stand komt
- Dat beleid zich niet in een vacuüm afspeelt
- Dat beleid niet statisch is
- Hoe de relatie tussen politiek en beleid tot stand komt
- Dat niet alle eisen in beleid worden omgezet
- Wat de inbreng van een belanghebbende is