LESWEEK 1:
Operations management= alle hulpbronnen wat je in een bedrijf nodig hebt om een
klant te bedienen, of om een product of dienst tot stand te brengen, waarbij alle
processen beheerd worden. (Hoe krijg ik mijn restaurant gevuld. Doet een operations
manager)
1. Direct: concept, strategie
2. Design: design/ontwerp
3. Deliver: leveranciersnetwerk, capaciteitsmanagement, bezettingsgraad + benodigd
personeel, voorraadbeheer
4. Develop: kwaliteitsmanagement, verbetermanagement, gap-analyse
Input transformatie output model:
Vb: studenten komen binnen en hebben geen info/kennis over het vak. Docenten
(resources) geven uitleg met alle faciliteiten (boeken/powerpoint) -> lesgeven op de
werkvloer (operations management) -> output: dat wij die kennis nu wel hebben
Vb: Beekse bergen toeristen en hebben geen kennis over het park. Door rondleiding krijgen
ze informatie over de dieren (resources/ hulpmiddelen). De boekje of app met informatie
over het park of de dieren zelf, tentjes om te eten -> dagje zelf op de Beekse bergen
(operations management) -> output: kennis kinderen en een leuke dag voor hun
Vb: Calvé pindakaas produceren. Materialen nodig zoals pinda’s, boter, suiker. De
hulpbronnen (resources) is het recept, apparatuur, medewerkers -> tijdens het proces
gemengd (operations management) -> output: eindproduct potje pindakaas
Product: materialen
Dienst: informatie en klanten
Resources: hulpmiddelen
,Performance objectives:
1. Sustainability (tonychocolonely)
2. Quality (apple)
3. Speed (postnl, NS)
4. Dependability: betrouwbaarheid (volvo, bol.com)
5. Flexibility (kapper moet verschillende kapsels kunnen knippen)
6. Cost: bedrijven willen kosten graag scherp houden (wibra)
Polar diagram: diagram die aangeeft wat het verschil is tussen 2 bedrijven aan de hand van
kwaliteit, snelheid, betrouwbaarheid, flexibiliteit en kosten (performace objectives)
Vraag: voor welk bedrijf is kwaliteit belangrijk? En bij bedrijf x past welke objectives?
4v’s raamwerk:
Volume: hoeveelheid produceren of hoeveel gasten
NS heeft een hoog volume met veel dienstregelingen, maar lage variety door maar
alleen eerste en 2e klas
Laag: huisarts, tandarts, kapper, speciaalzaken (dure schilderijen)
Variety: Hebben veel verschillende producten die ze aanbieden.
ikea heeft een hoge verscheidenheid van producten.
, Variation: pieken en dalen in vraag
intratuin met seizoen. In de winter en voorjaar veel vraag maar derest niet en NS
doordeweeks druk en in het weekend rustig. Stabiel zijn pepernoten alleen december
Visibility: diepgaande klantencontacten (gaat er niet om hoe vaak je gaat, maar hoeveel hij
van je weet)
albert heijn hebben kassamensen lage visibility. Bij de kapper hoger omdat je vaak
die kaper hebt en daar vaak mee praat
grote massa aanbieders hebben lage visibility (starbucks)
Kiezen uit: hoog, laag, middel
Hoe ga je om het feit dat je te maken hebt met een hoog volume?
NS heeft hoog volume, maar diepgaande klanten niet erg hoog. Dit kan verhoogd
worden door trainingen voor vriendelijkheid en kennis
Visibility No visibility
Hoog volume is over het algemeen een lage visibility, omdat hij niet zoveel klanten kan
onthouden
LESWEEK 2:
4-fasenmodel: operations strategie en bedrijfsstrategie moeten op elkaar aansluiten. Steeds
stapjes hoger zodat ze wel op elkaar aansluiten. Dit kan bijvoorbeeld door te kijken hoe de
concurrentie werkt.
In welke fase zit het bedrijf?