HOOFDSTUK 1: SOCIOLOGIE, EEN EERSTE
KENNISMAKING
1.1 INLEIDING
Sociale ongelijkheid is een actueel discussiepunt. We leven momenteel in een meritocratie
waarbij men gelooft dat als men hard werkt, de opgestelde doelen bereikt zullen worden
(Americain Dream). Iedereen krijgt wat hij of zij verdient, je moet er hard voor werken en dan kan
je succes boeken. Helaas krijgt men niet altijd terug waar men voor heeft gewerkt.
vb. sociale ongelijkheid in het onderwijs
Als je kijkt naar de standaardtoetsen, merk je een grote kloof tussen de verschillende klassen
door achtergrond. Schooluitval: 11% verlaat middelbaar zonder diploma, in Gent is dat 20%, In
Antwerpen en Brussel zelf 30%, bepaalde wijken nog meer en dat kan je allemaal linken aan
herkomst.
- prestatieverschillen naargelang SES wat gevolgen heeft voor de latere studiekeuze
- discriminatie van kinderen met een andere afkomst → belanden vaker in TSO of BSO
(deze bereiden lln. niet voor op hoger onderwijs)
- ongelijkheid bestaat al zeer lang + is universeel
onderwijsvorm naar SES
VLO 2004-2005
90
80
70
ASO
60
50 KSO
%
40 TSO
30 BSO
20
10
0
professionelen,
bediende lager
middenkader
middenkader
ongeschoolde
handenarbeid
gespecialiseerde
ambachtslui en
vrije beroepen,
handenarbeid
bedrijfsleiders
geschoolde
zelfstandige
landbouwers
middelbaar
handenarbeid
hoger
lager
SES
Hoe gaan we dit nu verklaren?
Vroeger: verschil in intelligentie = aangeboren (biologische factor) => tot in de jaren 40
- correlatie IQ en SES bestaat
- Maar wat is intelligentie? → IQ testen worden afgenomen op basis van SES!
- ondanks IQ heeft SES altijd een invloed
- men wist dit al jaren 50 – 60 => andere factoren
- discussie vandaag opnieuw maar dan met betrekking tot de etnische afkomst en
intelligentie
,Nu: verklaringen vanuit de sociologie, psychologie, sociale psychologie
= relaties en interacties tussen actoren (ouders, leerkrachten) en hoe deze worden beïnvloed
door de sociale positie
Actoren: de leerlingen zelf, de leerkracht en de ouders die bepalen SES achtergrond
Verschillende theorieën:
1. werkomstandigheden ouders → waardenoverdracht
Kohn & collega’s (1959, 1963, 1969, ...): die waren geïnteresseerd in hoe ouders hun kinderen
straffen en zo waarden en attitudes doorgeven, er werden duidelijk andere klemtonen gelegd, je
kon een duidelijk onderscheid maken tussen verschillende klassen en gingen op zoek naar
verklaringen daarvoor. Bijvoorbeeld: ouder werkt aan de band in een autofabriek, die moet niet
denken van vandaag ga ik het eens anders aanpakken => creativiteit wordt niet doorgegeven
hogere klassen creativiteit, zelfstandigheid
lagere klassen volgzaam, gehoorzaam
- mensen geven door waar ze zelf veel aan gehad hebben (onbewust, spontaan)
- verklaring vanuit positie ouders / opvoeding (waardenoverdracht)
bv. Japanse cultuur vs. Poolse cultuur
- heel andere waarden maar principes van waardenoverdracht hetzelfde
- waardenoverdracht is ook afhankelijk van gezin
2. cultureel kapitaal / kennis onderwijssysteem
Bourdieu (1966, 1970): bijvoorbeeld al als kind meegaan naar theater met ouders houdt dat
verband met prestaties? Variatie is niet groot dus niet altijd goed onderzoek (bijvoorbeeld bij ons
iedereen ging naar de bib); scholen verwachten vaak competenties die niet aanwezig zijn.
Leerkrachten gaan te weinig om met die verschillen, ze behandelen alle leerlingen op dezelfde
manier, het wordt vaak gezien als een culturele handicap als je bepaalde vaardigheden niet
hebt.
- culturele competenties / cultuurparticipatie zoals opera, bib, theater, musea
kritiek: wat zijn vaardigheden vandaag? tv, radio, boeken, ICT
- mensen vanuit witte middenklasse krijgen vertrouwen en hebben meer succes
- verschillende stromingen
,3. verwachtingseffecten bij leerkrachten / selffulfilling prophecy
Rosenthal & Jacobsen (1968): zijn naar verschillende scholen getrokken aan het begin van een
schooljaar met een intelligentietest, delen dan in 2 groepen lukraak in goed en slecht en deelden
dit mee de leerkrachten en directie, op het einde van het schooljaar deden ze de test opnieuw.
De zogezegde goede deden het ook effectief heel goed en de minder ook minder. Doordat zij
hadden meegedeeld aan de school dat bepaalde groepen het beter of slechter gingen doen,
brachten de leerkrachten de boodschap onbewust over door bijvoorbeeld de ene groep extra te
stimuleren en hun goed te helpen en minder energie te steken in de andere groep.
- lln. uit zwakkere sociale niveaus krijgen sneller een B of C attest
- opnames van lessen rond genderneutraliteit van leerkrachten → toch nog discriminatie
op een onbewuste, manifeste manier
- selffulfilling prophecy = voorspelling die zichzelf waarmaakt (p.265)
Illustratie algemene werkwijze sociologen: sociale positie => interactie => gedragingen
1.2 NIET IEDEREEN LEEFT EVEN LANG
Vrouwen hebben volgens de grafiek een hogere levensverwachting dan mannen. Maar
belangrijker is dat men vaststelt dat mensen een hogere levensverwachting hebben indien ze
een hoger diploma bezitten.
Hoe gaan we dit nu verklaren?
Hoger onderwijs zorgt voor materiële voordelen en bepaalt de persoonlijke vorming.
- (medische) problemen beter inschatten
- planmatige en uitdagende persoonlijkheid ontwikkelen
- ontwikkeling vaardigheden zoals stressbestendigheid, maken van vergelijkende
- analyses, synthetiseren van externe expertise, oog voor precisie en langetermijndenken
die van nut kunnen zijn in dagdagelijkse situaties
- betere kans op goede job =
hoger loon → huisvestiging in betere buurten → betere gezondheid → uitgebreide
medische verzorging → betere gezondheidstoestand
variatie in arbeid → hogere arbeidstevredenheid → beter in zijn vel voelen → betere
gezondheidstoestand
, Dit is een sociologische redenering….
De sociale omgeving heeft een invloed op het leven van deze mensen.
Sociologen erkennen uiteraard het belang van de biologische en psychologische component
van een individu, maar voegen eraan toe dat de sociale omgeving een cruciale factor is.
1.3 DE SOCIOLOGISCHE VERBEELDING
= specifieke wijze van kijken naar wat met mensen in hun leven gebeurt
= individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren vanuit het geheel van sociale relaties die zelf
een specifieke historische oorsprong hebben.
- alles wat men ervaart maakt deel uit van biografie (=dagdagelijkse levensloop)
- mensen verschillen hierin → socioloog gaat op zoek naar verklaringen (bv.
werkloosheid)
- patroon van problemen waarbij mens staat centraal als subject
vertegenwoordiger van sociale categorie of eenheid zoals de student, de
gepensioneerde, etc.
homo sociologicus
- problemen bekeken vanuit ruimer geheel (binnen sociale structuur)
onze biografie wordt beïnvloedt door het geheel aan sociale relaties waarvan we
deel uitmaken = samenleving
- resultaat van historische ontwikkeling
vb. industrialisatie + urbanisatie in 19de – 20ste eeuw
- vraag van bedrijven → evolutie naar kennismaatschappij → jongeren gestimuleerd tot
het halen van een diploma hoger onderwijs
- resultaat intelligentie + samenleving
vb. werkloosheid 50-plussers
- onderdeel geplande levensloop 20 – 30 jaar geleden = vanaf 16 jaar aan het werk
- nu geen goede keuze meer
- 50-plussers zonder diploma hoger onderwijs hebben het vandaag moeilijk om
economische terug actief te worden
- men kan dus de levensloop van oudere werklozen met een niet-gespecialiseerde
scholing beter begrijpen door sociologische verbeelding toe te passen
Extra: Abortus en jeugdcriminaliteit: is er een verband?
Sociologische verbeelding = met elkaar in verband brengen van maatschappelijke fenomenen
die op het eerste gezicht geen verband hebben met elkaar.
- USA daling van jeugdcriminaliteit in jaren 90
- werd waarschijnlijk veroorzaakt door de legalisering van abortus in de jaren 70
de logica is dat de toename van abortus, vooral bij arme vrouwen, leidde tot een
afname van ongewenste kinderen, die, indien ze zouden geboren zijn, in sterke mate
zouden hebben bijgedragen tot het criminele geweld van de jaren 90.
- De gebruikte methode hier is die van het gedachte-experiment, waarbij men zich de
vraag stelt van wat er zou gebeurd zijn indien dit of dat niet zou hebben plaatsgevonden.