26/09/2017
POLITICOLOGIE LESSEN
1. HOOFDSTUK I: WAT IS POLITIEK?
<politeia: alles wat betrekking heeft op polis
1) Inleiding
Politicologie = integratiewetenschap
Complexe vraag: geen eensgezindheid (in een vrije samenleving); ‘tot
hoever moet een regering ingrijpen/beslissen hoe het leven van de
mensen onder hun eruitziet?’
i. Minimal state (vnl. 19e E): staat met minimum aan taken en ingrijpingen in
het leven van de bevolking, iedereen beslist voor zichzelf, geen
overheidsoptreden zorgde voor orde & tucht, bescherming v grenzen & vh
eigendomsrecht
ii. Nannystate: begeleidt/intervenieert (in) het leven van zijn burgers vanaf de
wieg tot zijn graf
Definitie: bestaat niet, want er is geen consensus (zie ook: G)
2) Wat is politiek? Op zoek naar een omschrijving
- Oorsprong wel eensgezindheid: oudgriekse politeia
Politikos vs idiotikos:
1. Volwaardig vrij burger die samen met andere burgers deelneemt aan
de gemeenschap, mee beslissingen neemt over de samenleving en
het bestuur
2. degene die enkel met eigen welzijn in samenleving bezig is, geen
beslissingen gericht op het collectief
- Essentieel voor politiek:
Territorium: beslissingen die i/d polis genomen werden mbt eigen klein
grondgebied
- Niet-territoriale verenigingen: leden (bv. Kerk, studentenclub) geen
volle impact op leven van leden
- Territoriaal gebonden samenleving: iedereen impact omvangrijker
iii. Bevolking
1
,3) Geschiedenis van politiek:
3 highlights uit duizenden jaren denken & filosoferen toont grote diversiteit
van het begrip ‘politiek’ doorheen de jaren aan
i. Politeia – polis – politès – politikos – politikon:
Volgens Aristoteles;
1. ‘Politiek is de belangrijkste bedrijvigheid van de
mens’
2. ‘goede samenleving’ in het klassieke Griekenland; je
bent pas volwaardig mens als je tussen de andere
mensen staat en aan politiek doet
politès in morele gemeenschap (‘politica’)
3. politiek = ultieme geluk eudaimonia
(>eudemonisme: geluksleer) enkel mogelijk in een
politieke gemeenschap volgens hem diende politiek
om de polis moreel hoogstaand te maken & iedereen
gelukkig te houden CONCLUSIE: enkel in een
politieke gemeenschap kan men gelukkig zijn; daar
communiceren + overleggen we met anderen
enkel voor vrije mannen
begin v politiek: Socrates > Plato > Aristoteles
Aristoteles: politiek verwijst naar de
zoektocht naar de Goede Samenleving
nastreven vh goede leven dmv deelname ah
publieke leven politiek = sociale activiteit
Plato: arbeidsverdeling iedereen ontwikkelt
eigen talenten in belang v samenleving vrije
wil ondergeschikt aan staatsbelang
Socrates
ii. Machiavelli: Il Principe 1532; soort consultant die ongevraagd
advies gaf aan Florentijnse heersers over machtsverwerving en –
behoud
1. Afleiding naam: machiavellist = machtswellustiging,
enkel geinteresseerd in macht, wil baas zijn, in
control, eigen agenda dienen
2. Dimensie in debat over politiek dat diametraal staat
aan die van Aristoteles;
volgens Machiavelli, staat < Lat. Status regis =
toestand vd vorst politiek verwijst nr
nieuwe verschijnsel ‘staat’ & nr een techniek
om met de macht om te gaan
volgens Aristoteles; politiek = bedachtzaam
bestuur obv wijsheid & inzicht prudentia
2
, 3. ‘beter gevreesd dan geliefd’
4. De Vorst = advies aan Florentijnse leider Lorenzo dei
Medici, die Italie moet verenigen pleitte voor
verbanning van katholieke kerk gevolg: geplaatst
op Index
iii. Franse revolutie (eind 18e E); werd eerst geregeerd door een
kleine elite maar daar kwam verandering in! inrichting van de
staat door meerdere mensen ontstaan van de ‘ismen’
(liberalisme, nationalisme, ecologisme, patriottisme)
1. ‘In de politiek beslist de bevolking’ gewone burger
krijgt inspraak over de richting waarin de
samenleving uitgaat
2. politiek = organisatie binnen de staat nr
verlichtingsideaal; staat kan volmaakt zijn
4) Indelingen: essentially contested concept (CONCLUSIE: politiek = betwist
begrip)
i. Essentially contested concept: subjectieve koud/warm maar
we hebben geen objectieve thermometer je kan blijven
discussieren, want er is geen ‘juist’ antwoord onvermijdelijk
eindeloze discussies over juiste gebruik/interpretatie van
politiek
ii. Indeling is relatief : auteurs Schmitt en Easton;
- Carl Schmitt (bio bekijken)
Was ‘fout’ in de oorlog, schreef o.a. over soevereiniteit *
*recht van een bestuursorgaan om hoogste gezag
uit te oefenen zonder verantwoording af te leggen
aan een ander orgaan
verzet zich tegen geidealiseerde vorm v politiek
politiek = menselijk
Der Begriff des Politischen – 1928
1. Zoekt specifieke, fundamentele, laatste onderscheid
voor het politieke ‘vriend vs. vijand’: dynamisch
criterium met extreme uitersten
2. Essentie van politiek = intensiteit van scheiding het
is niet omdat iemand uw vriend is dat hij daarom
mooi/rendabel/goed is (en omgekeerd) scheiding
tussen esthetische waarden/economie/ethica
3. Politiek = antagonistisch: onderscheid & verschil tss
politieke visies zonder duidelijke
meningsverschillen = geen politiek
4. Beinvloedde ook Frankfurter Schule & hedendaagse
denkers, zie Chantal Mouffe;
3
, Chantal Mouffe: belang van verschil &
conflict;
essentie van politiek conflict
o Radicale democratie : conflicten
zijn goed voor de politiek,
populisme veroorzaakt d gebrek a
conflicten ruimte voor
inhoudelijk debat verdwijnt
BESLUIT: Politiek is onvermijdelijk,
noodzakelijk conflictueus (basisvereiste
democratie)
hangt samen met wat Heywood zei: we
moeten strijden voor compromis)
Politieke relaties zijn agonistisch
motivatie tot dreigen/aanvallen (agressie
conflict)
‘populisme kan de democratie redden’:
democratie kan niet zonder verschil en
conflict kracht van het populisme (‘we
have a vote, but we don’t have a voice’)
b. David Easton (bio bekijken)
i. Gaat uit van een individualistisch-economische opvatting v
politiek
ii. Schreef over wat politiek is: authorative allocation of values = het
authoratief toewijzen van waarden politiek in essentie = het
bindend toewijzen van de dingen die iedereen wil hebben
door een ingestelde autoriteit
iii. Mens in omgeving van schaarste (<-> schmitter: van gevaar)
iv. Politiek als bindende allocatie van waarden (>instellingen,
actoren, …)
Origineel: ‘authorative allocation of values’
v. BESLUIT: basisfuncties van een politieke gemeenschap: allocatie
+ acceptatie van allocatie (als beslissingen van een
authoriteit)
vi. Auteur van de systeem’theorie’ (politiek als een geheel
omschrijven) stelt politiek voor als cyclus (eerder een model)
voorstelling ve zeer ingewikkeld iets, nl. de politiek verlies v complexiteit;
>---omgeving--->
INPUT -> conversie -> OUTPUT
<---feedback---<
4
,(nog uittekenen)
c. BESLUIT:
i. Politieke system is in interactie met de omgeving!
synthese-omschrijving:
1. Politiek = sociaal verschijnsel bestaat enkel bij
interacties tss mensen
2. Vormen van samenwerking & conflict mbt collectieve
beslissingen om het samenleven via bindende regels
te ordenen
3. Ontwikkeling specifieke instellingen & procedures en
een politieke cultuur
4. Essentieel: gebruik van macht & ontwikkeling
machtsposities
5. Competitieve realisatie van doelen + bescherming
belangen in een omgeving van schaarste
6. Inzet = product van materiele omstandigheden &
maatschappijanalyses, waarden en normen &
politieke strategie
ii. Politieke conflicten: een pleonasme? motor van politiek =
conflicten zijn essentieel!
1. Doel politicologie: hoe ontstaan conflicten? (situaties
& gedrag)
Hoe meer independentie (onafhankelijkheid
zorgt voor onverenigbare doelen & belangen),
hoe meer kans op conflict, hoe meer nood aan
politiek
5
, Situatie: Zelfs als 2 mensen van dezelfde
fractie hetzelfde wetsvoorstel willen indienen,
kan er conflict ontstaan, omdat mensen
mensen zijn en herinnerd willen worden, bv.
‘naar wie wordt dat wetsvoorstel vernoemd?’
onuitputtelijk veel bronnen van conflict
mogelijk
Koch : conflictgedrag = gedrag dat kan
aangeduid worden als wederzijdse
tegenwerking & dat erop gericht is de eigen
doelstellingen te verwezenlijken
i. Non-interactief conflict: gedrag enkel
voor eigenbelang
ii. Interactief conflict: verhinderen van
doelen ve ander
iii. BESLUIT: nt alle conflictsituaties
leiden tot conflicten & symbiose van
belangen leidt nt automatisch tt
samenwerking
Verticale as = handelingsaspect/horizontale = inhoudelijk
aspect
6
,2. HOOFDSTUK II: DE WETENSCHAP DER POLITIEK
1) Inleiding
2) De wetenschappelijke studie van politiek
Politicologie = heterogene discipline
Studie van politiek = verhouding tussen:
Polity: Staten, regeringsvormen, federalisme
Politics: Machtsuitoefening, besluitvorming, belangenvertegenwoordiging
& policy: Buitenlands of arbeidsmarktbeleid
Hoofdvraag: Zijn politieke wetenschappen een wetenschap? (als we vergelijken
met het dominante beeld dat men heeft van wetenschappen)
Antwoord: Ja, maar niet op de manier dat exacte wetenschappen werken.
i. Dominante beeld van wetenschappelijk ideal
2. Hobbes : wou wetenschap van politiek op
natuurwetenschappen baseren deductief-
nomologisch verklaringsmodel
Explanandum afleiden uit explanans
Verklaren + formuleren van wetten
causaliteit
Aanvangsvoorwaarden (= in welke situatie iets
gebeurt) + ceteris paribus (= een constante
toestand)
3. Verstehen – begrijpen eerder dan voorspellen, want
als sociale wetenschapper is het zeer moeilijk om in te
schatten hoe de mens zal handelen (onvoorspelbare
wezens) geen exacte wetenschap (vgl. met
weermannen)
Probabilisme :
waarschijnlijkheidswetten/regelmatigheden
ipv algemene wetten
i. Continu wijzigende
aanvangsvoorwaarden panta rhei:
alles stroomt (Heraclitus)
ii. Studie-object veranderende
mensen, die zich dan nog misleidend
kunnen gedragen ook (studie-object
heeft eigen vrije wil!)
iii. Geen ‘herhaling’ van een experiment
(‘wij werken met weersystemen’ – B.
Tromp)
7
, Chaostheorie ( Lorenz ): kleine veranderingen
in de maatschappij kunnen gigantische
veranderingen teweegbrengen the butterfly
effect
4. Kan de politicoloog objectief zijn? Nee, maar er zijn
opl.
Onderzoekers = bestanddeel van hun eigen
onderzoekswereld
Ook sociaal wetenschapper = subject
subjectiviteit van de te bestuderen sociale
werkelijkheid door eigen opvattingen en
overtuigingen
Oplossing: nadelen van subjectiviteit opvangen
door intersubjectiviteit: wetenschappelijke
methode groepswerk: intersubjectiviteit +
peer review verschillen in persoonlijke
opinies zorgen voor balans in subjectiviteit
5. Taalproblemen
Politiek = taalstrijd gevecht om de
voorstelling van zaken
Eigen definities; begripsverwarring, bv.
Lewinsky-schandaal; ‘did you have sex with
monica lewinsky?’ ‘no, I did not.’
Specifieke definitie van ‘seks’ zorgt voor
verwarring
i. coup/bescherming democratie ?
ii. terrorist/vrijheidsstrijder ?
woorden = taalkundige constructies met eigen
cognitieve/conceptuele (= naakte inhoud) en
associatieve (= emoties die eraan verbonden
zijn) betekenis onze taal = gekleurd door de
woorden die ze hebben in de omgangstaal
geen vakjargon, m.a.w geen verschil tussen
wetenschapstaal & omgangstaal in de soc
wetenschappen!
i. Pogingen om eigen jargon te maken,
mislukt (bv. ‘polyarchie’ = democratie)
3) Benaderingen in de wetenschap der politiek
7 benaderingen id wetenschap der politiek;
paradigma = bril die je opzet om naar de wereld te kijken
8
, i. Behavioralisme ( behaviorisme): = positivisme toegepast op de
studie vd sociale werkelijkheid; probeert de sociale wetenschap
te allieren op het model vd natuurwetenschap maken enkel
gebruik van rechtstreekse waarnemingen (empirisme)
verklaring = causaal (adhv kwantitatieve data) zoektocht naar
regelmatigheden met verklarende en voorspellende waarde om
gedrag (van een individu binnen een massa) te verklaren en te
voorspellen bekijken dus de algemene context van menselijk
gedrag (stimulus-responsproces: prikkels hebben invloed op
gedrag) centrale vraag = ‘waarom gedragen mensen zich zoals
ze zich gedragen?’
ii. Nieuw institutionalisme:
Eerst: institutionalisme: bestuderen v instituties (parlementen,
regeringsgroepen, …) vroeger (tot WOII): institutionalisme = dé
politicologie posities in instellingen zijn belangrijker dan de
mensen die ze bekleden gedrag bij instellingen: 2
benaderingen; logic of appropriateness vs. logic of consequences
(instituties zijn er om gedrag van mensen in te perken)
Daarna: behavioral revolution
Dan: nieuw institutionalisme: men zag in dat er geen
convergentie was tussen de instellingen van verschillende landen
focus van government nr governance (breder studieveld)
iii. Rationele keuzetheorie: al het gedrag dat je kunt bestuderen is
finaal te reduceren tot het gedrag van individuen
binnengekomen via economie; mens = winstmaximaliserend
wezen denkt rationeel na (geen emoties) vergaande
wetenschappelijke assumpties + hoge verwachtingen van mens
zelf gedrag = doelrationeel & gedreven door eigenbelang, kijkt
naar optie die meeste nut heeft voor individu zelf maar: klopt
niet! bv. vanuit rationeel oogpunt is het +/- nutteloos om lid te
worden ve vakbond want je voelt er sws de effecten van, of je er
nu toebehoort of niet
1. Olsons speltheorie: politieke situatie als spel;
a. Homo economicus homo politicus
b. Ontdekken v strategie die maximale opbrengst
levert
c. Veronderstelling dat spelers rationele wezens
zijn, gericht op nutsmaximalisatie
d. Statistische (door elkaar) vs. dynamische spelen
(volgorde)
e. Eenvoudigst = 2-persons game
9
, f. Nulsomspel (de ene wint wat de andere verliest)
vs. niet-nulsomspel (winst vd ene is niet = verlies
vd ander)
g. Niet-cooperatieve (geen communicatie tss
spelers) vs. cooperatieve (communicatie tss
spelers)
h. Prisoner’s dilemma: spelers kunnen niet met
elkaar communiceren, zitten allebei vast in
voorarrest wegens verdenking v ernstig misdrijf
1 iemand bekent, andere zwijgt/beiden
bekennen/beiden zwijgen wat doen A en B als
ze rationeel handelen? er is geen onderling
vertrouwen, want ze zullen beiden v elkaar
denken dat de andere zwijgt resultaat: beiden
bekennen
i. Kritiek: veel te eenvoudige voorstelling van zaken
wereldvreemde benadering
2. Olsons theorie van het collectief handelen
a. Hoe komen publieke goederen, die non-
rivaliserend en non-exclusief zijn, tot stand
komen als iedereen zijn eigen belangen nastreeft?
free riders
i. Mensen zullen sneller het instinct hebben
om te profiteren van het werk van
anderen (free riden) als ze in groep
werken om publieke goederen te
verkrijgen dan als ze in groep werken om
individuele verdiensten te verkrijgen
ii. Olson doorbreekt zo de aannames die
heersten in zijn tijd en zeiden dat als
iedereen hetzelfde wil in een groep, dan
ook zal samen werken met de rest van die
groep
3. Theorie over coalitie en regeringsvormen
a. Elke partij wil zoveel mogelijk macht verwerven
en zo min mogelijk van die macht met andere
partijen delen
i. Minimum winning coalition
ii. Minimum size coalition
iii. Bargaining proposition
iv. Minimal range coalition
v. Minimum connected coalition
vi. Minimal distance
10