VAATHEELKUNDE
1
, 1. Semeiologie van het arteriële stelsel
Arterieel vaatlijden en de vaatpatiënt
Arterieel lijden
Stenoserend = vernauwend, meest, leidt tot occlusie
Dilaterende vorm = aneurysma’s
Atheroscleroserende ziekte kan zeer verspreid zijn in 1 of meerdere territoria
Supra-aortische bloedvaten
Arteries van de onderste ledematen
Digestieve en nierarterieën
Kransslagaders
Klachten en symptomen kunnen acuut of chronisch voorkomen
Onderzoek
Anamnese
Klinisch onderzoek:
Inspectie: littekens, schimmelinfecties, huidskleur en kleurverandering OL,…
Palpatie: aorta abdominalis, a. poplitea, a.femoralis commmunis, a. dorsalis pedis,…
Auscultatie: arterieel vaatgeruis kan vernauwing betekenen proximaal gelegen arterie,
ook functioneel en niet pathologisch na inspanning bij jonge personen
Auscultatie: thrill bij arterio-veneuze fistel
Technische onderzoeken
Niet-invasieve technische onderzoeken
BD, biologie, ECG, oogfundus, Doppleronderzoek, Looptest, meting van de transcutane
zuurstofspanning
Beeldvormingstechnieken
Echodoppler of Duplexonderzoek, CT-angio, MR-angio, intra-arteriële katheterangiografie
Gevaren van contrast
2
, 2. Atherosclerose
Pathogenese
1. Opstapeling van lipoproteïnepartikels in de intima
2. Oxidatieve stress, waaronder bestanddelen van gewijzigde lipoproteïnes, leiden tot de lokale
aanmaak van cytokines
3. Die cytokines zorgen voor een toename van de expressie van adhesiemoleculen voor
leukocyten, die leiden tot hun aanhechting; en van chemotactische stoffen die leiden tot hun
migratie in de intima
4. Monocyten dringen door in de vaatwand onder invloed van chemotactische cytokines. Daar
komen ze in contact met stimuli zoals M-CSF, die zorgen voor een toename van de expressie
van scavengerreceptoren
5. Die scavengerreceptoren mediëren de opname van gewijzigde lipoproteïnepartikels en
leiden tot het ontstaan van schuimcellen. Die schuimcellen zijn een bron van andere
cytokines en van effectormoleculen zoals hypochloorzuur
6. Gladde spiercellen in de intima vermenigvuldigen zich, gladde spiercellen uit de media
migreren naar atherosclerotische plaque
7. De prolifererende gladde spiercellen vormen een ECM, die zich opstapelt in de groeiende
atherosclerotische plaque. Zo evolueert de fatty streak naar een gemengd fibreus-vet letsel
8. In een verder stadium kan verkalking van de matrix optreden en schrijdt de fibrose voort,
soms met het afsterven van de gladde spiercellen, waardoor een relatief acellulair fibreus
kapsel een lipidenrijke kern omgeeft; die kern bevat ook afgestorven cellen en hun
afbraakproducten
Levenscyclus atheroomplaque:
1. Normale arterie uit 3 lagen: endotheelcellen (intima), gladde spiercellen (media) en
bindweefsel (adventitia)
2. Vroegtijdige atheroomplaque door opstapeling schuimcellen, lymfocyten, macrofagen en
gladde spiercellen
3. Evolutie naar een stabiele atheroomplaue, ofwel naar een onstabiel letsel
4. Onstabiel letsel kan ruptureren of eroderen met vorming van een trombus
Letsels groeien aanvankelijk naar de adventitia toe tot de mechanismen van remodellering
van de vaatwand zijn uitgeput, dan begint de plaque in het lumen uit te puilen waardoor het
lumen vernauwt en bloedstroom in gedrang gebracht wordt
Cardiovasculaire risicofactoren
Risicofactoren inherent aan de persoon = leeftijd en geslacht, familiale voorgeschiedenis
Risicofactoren die verband houden met de levenswijze: tabaksgebruik, sedentariteit,
obesitas, dieetgewoonten
Biomedische parameters als risicofactoren: lipiden en lipoproteïnen, arteriële hypertensie,
diabetes mellitus, CNI, C-reactief proteïne
3