Publiekrecht
DEEL 1: DE ALGEMENE BEGINSELEN VAN HET BELGISCH PUBLIEKRECHT
Natuurlijk persoon <-> rechtspersoon
Natuurlijk persoon = de gewone mens; een mens van vlees en bloed.
Rechtspersoon = instelling, organisatie, vereniging, Belgische staat
Privaatrecht <-> publiekrecht
Privaatrecht = deel van het recht dat bepaalt op welke manier burgers zich tegenover elkaar
verhouden
Publiekrecht = deel van het recht dat bepaalt hoe de overheid functioneert en de relatie
bepaalt tussen overheid en burgers. (rechtstakken van publiekrecht: grondw recht, adm
recht, fiscaal recht, strafrecht, strafprocesrecht)
Internationaal recht
1. Internationaal privaatrecht = verwijzingsregels; focust zich op onderlinge verhoudingen
tussen private partijen in internationale context bv Nederlander heeft botsing in België met
een Belg waarbij schade is ontstaan -> er moet bekeken worden welke rechter zich bezig
houdt met dit geschil en welk recht er van toepassing is.
2. Volkenrecht= internationaal publiekrecht = regelt de verhouding onder staten onderling +
staten en internationale instellingen bv Verenigde Naties
ONTSTAAN BE
Tussen 1815-1830: BE hoorde bij Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Willem I = staatshoofd
Willem I kreeg veel kritiek (zowel bij kath als liberalen); kath niet akkoord met inmenging van
koning in de godsdienst, de Franstalige liberalen niet akkoord met gebruik van Nederlands in
administratie en in scholen.
In 1830 werden de frustraties in het zuiden omgezet in geweld -> 1 ste rellen braken los ->
revolutie = de Belgische Omwenteling (= BE revolutie = gewapende opstand tegen Willem I)
Revolutionairen namen tijdelijk macht over; vormden voorlopige Belgische regering (=
het Voorlopig Bewind) BE werd onafhankelijk en besliste om parlement te kiezen om
een grondwet op te stellen maand later werd parlement gevormd (= Nationaal
Congres)
Op 7 februari 1830 werd Grondwet afgekondigd
GRONDWET
= basiscontract tussen burger en de overheid
= fundamentele (de basis) rechtsregels; meest fundamentele rechtsregels van een land; legt
de hoofdlijnen vd staatsstructuur vast in rechtsregels.
= geheel van fundamentele rechtsregels die 1 de werking + organisatie van de instellingen
bepalen, 2 de verhouding tussen de instellingen en burger bepalen, en 3 de verhouding tussen
de instellingen onderling bepalen.
Je kan de grondwet op 2 manieren bekijken:
1. Inhoudelijk: de structuur/werking van een staat/staatsorganen staat erin + de rechten en
vrijheden van de burgers
2. Formeel: gewone wetgever/overheid niet bevoegd om de grondwet te wijzigen; het zijn
1
, fundamentele regels, ze staan hoger dan andere regels, er is een instemming nodig vd
burgers van het land; burgers worden betrokken
Grondwet is een moeilijk te wijzigen wet want het gaat over de basisbeginselen van de
staatsstructuur, maar de samenleving veranderd dus de grondwet is al verschillende keren
aangepast geweest aan de maatschappelijke evolutie. Het is niet makkelijk om deze zomaar
te wijzigen -> daarom zijn er strenge procedureregels; deze zorgen ervoor dat de Grondwet
niet zomaar hele tijd veranderd kan worden. Alleen als deze procedureregels worden
nageleefd kan de Grondwet gewijzigd worden.
GRONDWETSHERZIENINGEN
Evolutie stemrecht:
1831: cijnskiesrecht; alleen de rijken mochten stemmen (door socialistische partij is dit later
veranderd, want er werd een groot deel vd bevolking uitgesloten)
1893: algemeen meervoudig stemrecht (elke man van 25j of ouder heeft een stem; sommige
meerdere (hooggeschoolden mochten meerdere keren; ze wouden vermijden dat
laaggeschoolden de bovenhand kregen)
1919: algemeen enkelvoudig stemrecht (elke man van 21j of ouder heeft een stem)
1948: stemrecht voor vrouwen; algemeen enkelvoudig stemrecht nu ook voor vrouwen
1981: leeftijd om te stemmen is nu 18j
1998: GW aangepast om burgers v EU stemrecht te geven in gemeenteraadverkiezingen
(enkel stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en bij die v Europees Parlement)
2002: maatregelen genomen om tot een groter aantal vrouwelijke parlementsleden te
komen
2004: niet-Europese vreemdelingen krijgen stremrecht bij gemeenteraadsverkiezingen
Start staatshervormingen (6):
1970: culturele autonomie (cultuurgemeenschap)
1980: gewesten en gemeenschappen (cultuurgemeenschap wordt gew& gem)
1988: bevoegdheden en financiële middelen (BHG ontstaat)
1993: federale staat (hiervoor eenheidsstaat)
17/02/1994: gecoördineerde grondwet (w aangepast dat BE fed staat is geworden)
GEWESTEN EN GEMEENSCHAPPEN
Gemeenschap: verwijst naar cultuur & taal (Vlaanderen)
Gewest: economie (Wallonië)
3 gewesten: Vlaamse, Waalse, Brusselse
3 gemeenschappen: Vlaamse, Franse, Duitstalige
1ste staatshervorming: 3 cultuurgemeenschappen w opgericht (Vlaanderen streeft nr
culturele autonomie + basis w gelegd voor oprichting 3 gewesten (Franstaligen, nl Walen +
Franstalige Brusselaars, streven nr economische autonomie)
2de: cultuurgemeenschappen w gemeenschappen -> krijgen meer dan alleen culturele
bevoegdheden. 3 gemeenschappen krijgen elk parlement + regering. Oprichting 2 gewesten
(Vlaams& Waals); ook zij elk eigen parlement + regering.
!In Vlaanderen: 1 parlement& 1 regering (regering& parlement van gew& gem vloeien
samen)!
2
, 3de: Brussel w een gewest (BHG); krijgt eigen parlement + regering; in Brussel ordonnanties
want Vlaanderen wou niet dat Br een volwaardig gewest werd, dus ordonnanties ipv
decreten (ordonnanties is wat lager dan decreten; Brussel werkt met ord, Vlaanderen en
Wallonië met decreten)
Gew& gem kregen meer bevoegdheden (gem: onderwijs, gew: vervoer en openbare werken)
4de: = Sint-Michielsakkoord 1993: eenheidsstaat w federale staat; BE is federale staat dat
bestaat uit gem& gew, parlementen gew& gem w rechtstreeks verkozen, geen
dubbelmandaat meer (zowel zetelen in de Kamer als gew of gemeenschapsparlement),
bijkomende bevoegdheden gew& gem (oa het recht om zn verdragen te sluiten binnen eigen
gew& gem)
Jean-Luc Dehaene was toen premier van BE; onder zijn regering veranderde BE in federale
staat
5de: = Lambermontakkoord (olv Guy Verhofstadt): 1 Vlaams gemeenschapsparlement en
gewestparlement wordt 1 Vlaams parlement; 1 geheel
3 akkoorden:
- Bevoegdheid gewesten verruimd
- Gem kregen hogere jaarlijkse dotatie (schenking), gewesten werden bevoegd voor
11 belastingen; mochten zelf belastingen heffen
- Aantal zitjes in Brussels parlement verhoogd -> Vlamingen kregen recht op 17 zetels
6de: = Vlinderakkoord van Elio Di Rupo (= minister-president vh Waals Gewest)
- Politieke vernieuwing (oa hervorming vd Senaat)
- Splitsing kieskring en Brussel-Halle-Vilvoorde + hervorming Brusselse instellingen
- Overdracht van sommige bevoegdheden van federale overheid naar deelstaten
- Hervorming financiering gew& gem (financieringswet)
CONSTITUTIEVE ELEMENTEN
De constitutieve elementen v/e staat= 3 essentiële zaken om v/e staat te kunnen spreken:
1. Grondgebied
2. Bevolking
3. Gezag
BEVOLKING
Land kan hanteren volgens 2 principes:
Nationaliteit v afstamming (= in 1ste instantie nat van vader)
o België hanteert volgens principe v afstamming
Nationaliteit v land v afkomst; land waar je geboren bent
Vreemdeling = Niet de nationaliteit van de staat waar hij verblijft
(Indien uit EU land -> je wordt beschermd uit elk land van EU; je kan dan mee genieten vd
Europese rechten.)
Een Pool is dus een bevoorrechte vreemdeling ivg de Braziliaan omdat Polen deel uitmaakt
van Europese Unie
Heeft toegang tot grondgebied dmv visum
Uitwijzing: kan bevel krijgen om grondgebied te verlaten
3
, Uitlevering: als iemand een misdrijf pleegt in een bep land, kan land waarvan die
afkomstig is je laten uitleveren naar het land waar die h misdrijf heeft gepleegd
Asielrecht: recht om te verblijven in een staat wnr het in jouw land onveilig is
(vluchteling)
Onderhorigen/onderdanen = Heeft de nationaliteit v/h grondgebied waar hij verblijft
Je hebt altijd toegang tot het grondgebied in eigen land
Apatride = Stateloze: geen nationaliteit; kan op geen enkele bescherming v/e overheid
rekenen (krijgt minimale bescherming bv gebruik maken van asielprocedure)
Bv je wordt geboren ergens in een ‘staat’ die niet erkend wordt als een staat -> nauwelijks
rechten
Bipatride: Het hebben van meerdere nationaliteiten;
Bv Belg geboren in Am; je bent Belg want vader en/of moeder is Belg maar je bent geboren
in Am en Am heeft principe van wie hier geboren w krijgt Am nationaliteit
2 nationaliteiten (ook nadelen want bv belastingen betalen + je kan het risico lopen om
een nationaliteit de verliezen als je dingen doet die niet mogen)
SOEVEREINITEIT (georganiseerd gezag)
= hoogste macht en onafhankelijkheid; het hoogste absolute staatsgezag; staat kan
zelfstandig beslissingen nemen zonder afhankelijk te zijn van andere staten
Ik beslis, ik hoef aan niemand verantwoording af te leggen, elke staat heeft soevereiniteit/
beslissingsmacht.
Intern: macht van overheid om intern op te treden; in eigen land
Extern: macht van overheid om extern op te treden; buiten grenzen v eigen land
STAATSVORMEN
2 staten die verschillen op vlak van individuele vrijheid
Politiestaat: staat waarin de overheid zelfstandig kan optreden, zich niet
moet houden aan de eigen regels, waarbij de burgers niet bij een onaf
rechterlijke instantie terecht kunnen
Rechtstaat: staat waarin de rechtsregels op een dem manier tot stand
komen, met respect voor minderheden, waarbij die rechten effectief
gewaarborgd worden door de overheid (overheid moet eigen rechtsregels
naleven), beslissingen worden genomen door democratisch verkozen
meerderheid, overheid moet zorgen dat er onaf rechtbank bestaat dat moet
beslissen over geschillen tussen burgers onderling én burger en overheid) ->
misbruik van het gezag is dus niet mogelijk, want burgers worden betrokken
bij de totstandkoming v/d regels
Maw de 4 kenmerken:
-- Gezaghebbers moeten h recht dat dem tot stand is gekomen respecteren
-- Beslissingen w genomen door een dem verkozen meerderheid
-- Meerderheid moet aantal rechten en vrijheden respecteren
-- Er w door een onafh rechtbank beslist over geschillen
4