INLEIDING
-Italo Calvino (=zeer gevierde italiaanse schrijver uit de 20 ste eeuw): “waarom klassieke boeken
lezen?”
“Je herleest, je leest niet”
Klassiek werk herlezen: even grote ontdekkingsreis als de eerste keer dat je het las.
Klassieken zijn boeken waarvoor geldt dat hoe meer je denkt ze te kennen van horen-
zeggen, hoe nieuwer en ongekender ze blijken als je ze écht gaat lezen.
Klassiek werk= equivalent vd hele wereld.
‘jouw’ klassiek werk= boek dat je niet onverschillig laat en dat je helpt bij het identifiëren
van jezelf in relatie tot/ in tegenstelling tot het werk.
-Hoe studeren voor dit vak?
:Handboek= literair perspectief kennen! Historisch en cultuurhistorisch niet!
:Slides kennen.
:Tekstfragmenten kennen + lezen voor elke les.
:Termen-en namenlijst kennen.
1. Europa?
-Mythe rond Europa: Europa= mythologisch personage, stier= God Zeus.
-De mythologie= verklarende waarde: reflecteert over Griekse beschaving en zet de beschaving op
de kaart. Griekse cultuur= bakermat vd beschaving.
-Europa begint in Kreta: wortels europese beschaving en waarden.
-Zonder opname van Griekenland in EU/eurozone kon er geen mythe zijn van Europa.
-Verhaal wordt x op x verwerkt (schilderijen, afbeeldingen, sculpturen...) verhaal wordt in stand
gehouden en verschuift westwaarts over Europa. (Een afbeelding kan ook een verhaal bevatten)
-Neutraal ideologisch verhaal: voor elke cultuur een manier om iets te onderhouden/bekomen.
2. Literatuur?
°Enge definitie: romans, poëzie, theater... Geschreven.
-MAAR: literatuur is meer dande enge definitie.
°Brede definitie: elke uiting van cultuur in: 1) Orale vorm (=generatie op generatie oraal
doorvertellen), 2) Geschreven vorm: religieuze teksten, geschiedschrijving, wijsgerige traktaten,
redevoeringen...
°Verhalen en helden: verhaal= actie met een personage dat een obstakel moet overwinnen. Dit sluit
goed aan aan een epische traditie, maar niet in deze periode.
-Vanaf 18de eeuw: veel ontwikkelingen (roman etc)
1
,-Orale transmissie: literatuur is ontstaan via deze methode. Geen exact begin, geen echt origineel
(doorgegeven en soms bewerkt: traditie)
-Geschreven transmissies: transcripties= doorgeven adhv kopiëren van teksten enorm veel
verloren gegaan (materialiteit vh schrift)
-Ontstaan vh boek: eerste boeken waren geen echte boeken:
:Egypte; papyrusrollen.
:Alexandrië (3de eeuw AC): Inventarisering (=kennis wordt bijgehouden en gesystematiseerd in
bibliotheken bv in Alexandrië) ‘Homerische kwestie’ (=geboorte filologie, kritische taal-en tekst
studie).
:Romeinse rijk (1ste eeuw): perkament, palimpsest (=hergebruikt stuk perkament dat een tekst
draagt). (heidense teksten werden hergebruikt en gewist in de middeleeuwen)
:China (8ste eeuw): papier; door Arabieren overgenomen en verspreid.
:Johannes Gutenberg (1455): boekdrukkunst (grote hoeveelheden verspreiden).
3. Enkele fundamentele begrippen
3.1 de canon: °Maatstaf, regel voor teksten die als belangrijk worden beschouwd
-religieuze context: authentiek vs apocratief (=teksten waarvan de auteurs minder bekend
waren, algemeen minder duidelijk waren).
-Literaire invulling: teksten met voorbeeldfunctie, navolgingswaard. Erkend en gelezen.
-Constructie: selectie van werken, wisselende esthetische (én politieke, religieuze..) normen.
-Bijvoorbeeld: 18de eeuw: Griekse cultuur wordt meer gestudeerd, vroeger eerder Romeinse.
Shakespeare: paste na een tijd niet meer in het smaakpatroon, later werd hij gezien als de
standaard van literatuur- en menswetenschappen.
3.2 Imitatio en Aemulatio: °Navolging van eerdere werken die men bewondert, het is een
kunstprincipe vd Romeinen. (Imitatio is geen slaafse kopie!)
-Context: retoricascholen in de Oudheid (=instellingen die je trainen om tot publiek te
spreken)
-Literaire context: aemulatio: Imitatio van Homerus (Grieks) door Vergillius (Latijn) leidt tot
Aemulatio van Odysseia door Aeneis.
Renaissance:
:Dante: Imitatio en aemulatio van Vergilius (hij wilt zelf antwoord vinden op de vraag van
Vergilius)
:Petrarca: Imitatio en aemulatio van Cicero en Ovidius (Ovidius: hij vindt de analyse van
liefde treffend, wilt dit op zijn Ciceriaanse manieren zelf toepassen (=imitatio) en overtreffen
(=aemulatio).
:Internationale navolging Petrarkische thema’s
: Imitatio: topos (=stijlfiguur waarbij clichésituatie of -locatie gebruikt wordt) van koud en
warm in Petrarca’s Sonnet 132: Voorstelling vd liefde adhv topos; “terwijl hartje zomer loop
2
, te rillen, blijf ik, als ’t winter is, in brand staan.” (Sonnet= reflecteert over onderwerpen zoals
liefde...)
Besluit vh gedicht : gevoel vd tegenstelling wordt maximaal uitgedrukt: warm-branden
vs koud-rillen= deze tegenstellingen waren een ware rage in die tijd.
-Topos koud en warm: Franse Pléaidedichters Louise Labé; “j’ai chaud extrême en
endurant froidure”
Clément Margot; “jeta de la neige, cuidais froide, mais c”était feu”
de vormtaal van deze dichters zijn persoonlijk, maar het idee vd tegenstellingen
(=petrarca) niet= geen slaafse kopie’s.
-Continuïteit literaire genres en vormen: was een gedeelde traditie en had een positieve
lading; herkenning en meerwaarde: hield tradities in stand.
-Sinds Romantiek (=specifiek esthetische ideologie): kreeg een negatieve lading; evolutie
concept van auteur en originaliteit/creativiteit. Imitatio en aemulatio vielen hier niet onder.
3.3 mimesis: °kunst als nabootsing van de werkelijkheid/natuur. (= oudste term die een visie geeft
op kern vd kunst)
: Plato (=vader vd wijsbegeerte) ‘De staat’ (4de eeuw AC): kritische houding: imitatie versus realiteit
(hij is een filosoof: denkt na over de ‘waarheid’)
: Aristoteles ‘Poetica’ (4de eeuw AC): Positieve houding: “Niet de specifieke taak van de dichter om
te spreken van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, maar van dingen die zodanig zijn dat ze
zouden kunnen gebeuren”= het virtuele/potentiële moet de dichter mee bezig zijn het mogelijke
heeft een relatie tot de werkelijkheid/waarschijnlijkheid.
Platonische houding: achterdocht: 17de eeuw; Jansenisten: veroordeling van theater als
schijn, valse waarden, valse ideeën..
: 18de eeuw; kritiek tov de roman: lezer is lui en laat zich door passie meevoeren. (horen we
nog in de 21ste eeuw)
: Computergames, VR, AR (=we verliezen ons in de virtuele werelden)
Aristotelische houding: positief: Aristoteles: effect en nut vd tragedie: ‘Catharsis’
:Coleridge: ‘willing suspension of disbelief for the moment which constitutes poetic faith’
=zonder ons over teg even aan een verhaal, kan er geen verhaal bestaan.
3.4 genredriedeling: °Lyriek, epiek, drama
-Plato, ‘De staat’: invloedrijke classificatie: genre hangt af vd mate waarin de auteur zelf in
het werk optreedt
Lyriek: auteur spreekt rechtstreeks
Epiek: afwisselend auteur die vertelt en helden die sprekn
Drama: Er is niet 1 centrale stem (personages)
3
, 3.4.1 Lyriek: °Griekse oorsprong: lied begeleid op lier; zingende karakter vh gedicht
-Uitdrukking vh innerlijke, het subjectieve: niet persé gevoelens
-Thema gerelateerd aan specifieke gelegenheid
-Vers
-Verschillende genres publieke dimenties
3.4.2 Drama: °beschrijvende actie, opgevoerd voor publiek door acteurs
-Aristoteles, ‘Poetica’
-Vers
-Invloedrijke verhandeling over tragedie: hoogstaande personages
:plot: beweging geluk naar ongeluk
:hamartia= bepaalde karakterfout (maakt hen menselijk + verhaal tragischer)
:Legitimiteit van krachten= lot dat Goden je geven is onontkoombaar
:Catharsis
:3 eenheden 1 tijd, 1 plaats, 1 handeling
-Tragedie vs Komedie: tragedies hadden triest karakter en nobelheid meer werken van
bewaard want sprak het volk meer aan dan komedies
-Drama: tragedie doorheen de tijd
1) Griekse tragedie (5de eeuw AC)
2) Elizabethaanse en Classicistische tragedie (16de en 17de eeuw)
3) Burgerlijke tragedie (18de eeuw)
3.4.3 Epiek: °epos of heldendicht (orale traditie dat gaandeweg opgeschreven wordt)
-Thematiek: grootste heldendaden
-Mythologische en legendarische gebeurtenissen
-vers
-Snijvlak van orale en schriftelijke literatuur: Volksepos (= beïnvloed door volkse tradities en
heeft anonieme auteus): Ilias, Edda, Beowulf, Nibelungenlied, Chanson de Roland...
:Kunstepos: Vergilius, Aeneis (wel gekende auteurs)
-Context: zanger aan hof ( kunst- en volksepos hadden hetzelfde doelpubliek: aristocratie)
4