FILOSOFIE: SAMENVATTING ALLES
THEMA 1: INTRODUCTIE
1.1 WAT IS FILOSOFIE?
Verschillende betekenissen:
§ Mening of denkwijze
§ Levens- of wereldbeschouwing
§ Studie van algemene beginselen
§ Griekse ‘philosophia’ = houden van wijsheid, wijsbegeerte
G.W.F. Hegel: “De uil van Minerva begint haar vlucht pas bij het afbreken van de avondschemering.”
§ Minerva = Romeinse godin wijsheid (Athena = Griekse)
§ Uil = symbool van stad, dit brengt mensen tot nadenken (gebeurt altijd achteraf)
§ Dag: symbool waarover nagedacht wordt
§ Avond: filosofie van het denken daarover = reflectie (in vraag stellen van deze metafoor en ook eigen statuut in
vraag durven stellen)
§ Biologische aspect: Steenuil vliegt ook overdag uit (alle uilen met gele ogen) maar kan ook ’s nachts vliegen
§ Mythe van Nektimenem: Incest met haar vader, ze schaamt zich en komt niet meer buiten. Minerva verandert haar
in een uil zodat ze ’s nachts kan buitenkomen. ® Filosofie gelinkt aan schaamte (om zich overdag te laten zien)
Drie aspecten (er is een ondefinieërbaarheid van wat filosofie net is)
§ Attitude
¾ Kritisch denken = oordelen
§ Methodologie
¾ Intuïties
¾ Conceptuele analyse
¾ Gedachte-experimenten
§ Domein
¾ Abstracte en eigenaardige vragen
Attitude
Kritisch denken: eigen zintuigen laten ons soms in de steek, bedriegen ons.
® Descartes stelde niet alleen de zintuigen in vraag maar vroeg ook of er iets van zekerheid was. Hij dacht dat de wiskunde
zekerheid kon brengen, maar de mogelijkheid bestaat dat er een malin genie is die hem bedriegt. De kritische visie is
niet enkel eigen aan filosofie maar ook aan wetenschappelijke disciplines.
® Feynman: Wetenschap brengt ons de waarde van rationeel denken + belang van vrijheid van
denken bij, leert ons dat het loont om te twijfelen aan de waarheid van wat ons wordt verteld
® Illusie: de onderste lijn lijkt korter dan de bovenste maar de lijnen zijn even lang
1
,Methodologie
§ Intuïties: vanzelfsprekend « spontaan
® Oude filosofen zagen dit als evidente overtuigingen, dingen die niet in vraag gesteld kunnen worden.
® Vandaag: spontane ondoordachte overtuiging, wordt niet enkel gebruikt in filosofie = gezond verstand
§ Conceptuele analyse: noodzakelijke en voldoende voorwaarde
® Kijken wat noodzakelijke en voldoende voorwaarden zijn om iets te beschouwen, niet eigen aan filosofie
§ Gedachte-experimenten: heel goedkoop, kost niks
® Brain in a vat: Hoe kan ik zeker zijn dat ik geen brein ben in een vat en dat iemand mij stimuleert?
= epistomologie
® Trolley problem: Ingrijpen en maar één iemand doden of niet ingrijpen en vijf mensen doden. Dit doen is
hetzelfde als iemand op een spoor duwen maar komt niet zo over = ethiek
Domein
Abstracte en eigenaardige vragen: moeilijk te beantwoorden
® Bv. ‘Vertellen de wetenschappers ons hoe de wereld is?’
® Bv. ‘Zijn wij meer dan onze hersenen?’
® Bv. ‘Heeft de natuur een doel?’
® Nagel: We zouden niet ver komen in het leven als we de ideeën tijd, getal, kennis, taal, goed en slecht niet meestal
als vanzelfsprekend beschouwden, maar in de filosofie onderzoeken we dingen zelf.
VOORBEELD iedereen kan op een bepaalde leeftijd het woord ‘tijd’ juist gebruiken en dat is vanzelfsprekend
maar niemand vraagt zich af wat tijd precies is, niet vanzelfsprekend (filosofen doen dat wel)
Vergelijking wetenschap en filosofie
Wetenschappers: kunnen goed hun taken doen maar struikelen bij abstracte vragen
Mensen: kunnen moeilijk uitleggen hoe iets moet als je goed bent in iets dat je al lang doet (bv autorijden)
Filosofie en vooruitgang?
§ Ook in wetenschappen niet evident
¾ Thomas Kuhn: incommensurabiliteit = modellen doorheen de tijd zijn onvergelijkbaar want wij weten nu
meer dan vroeger
¾ Filosofie zou weinig vooruitgang boeken: al jaren dezelfde theorieën
¾ Wetenschappen boeken wel vooruitgang
§ Soms ook (oorspronkelijk) vanuit filosofie
¾ Isaac Newton: Philosophiae Naturalis Principia Mathematica
¾ Johan Dalton: A New System of Chemical Philosophy
® Uit deze documenten verstandigd de wetenschap zich maar ze zien zichzelf eigenlijk als filosofie
2
,Wat is filosofie? Vier deeldomeinen
§ Metafysica = zijnsleer: Wat betekent het dat iets bestaat?
§ Logica = redeneerkunde: Wat zijn geldige redeneringen? (kunde omdat logica een vaardigheid is)
§ Epistemologie = kennisleer: Wat is (wetenschappelijke) kennis? – a brain in a vat
§ Ethiek = zedenleer, morale filosofie, opstellen van normen: Wat is goed of juist handelen? – trolley problem
Wetenschapsfilosofie
§ Algemene wetenschapsfilosofie = algemene vragen
¾ Vragen: wetenschap « niet-wetenschap? Fundamentele wetenschap?
¾ Intrinsieke interesse in wetenschap, wetenschap op zich
§ Toegepaste wetenschapsfilosofie = wetenschappelijke vragen
¾ Vragen: Menselijke natuur (biologie)? Aanpassen menselijk genoom (gentechnologie)?
¾ Vaak instrumentele (een doel hebben buiten het ding in kwestie) interesse in wetenschap
Historische evolutie
§ Oudheid: filosofie « mythologie (Goden)
§ Middeleeuwen: filosofie « religie
§ Moderniteit: filosofie « wetenschap
Twee bewegingen sinds moderniteit: belang van wiskunde, zintuigelijke observatie en uitvoeren van experimenten
1 Oude filosofische problemen oplossen via nieuwe wetenschappelijke methoden
¾ Door vooruitgang die wetenschap meent te boeken, ontstaan nieuwe problemen
2 Ontstaan nieuwe filosofische problemen
¾ Het is niet omdat er geen antwoord op een vraag mogelijk is, dat het een slechte vraag is
® Wetenschappers vaak enkel oog voor eerste beweging
Gevaar: sciëntisme = opvatting dat enkel zekerheid kan verworven worden via wetenschappelijke kennis
Betrand Russel: Er zijn heel wat vragen die, voor zover we daar zicht op hebben, onoplosbaar zullen blijven voor
het menselijk verstand, tenzij zijn krachten van een heel andere orde zouden worden dan wat ze nu zijn.
® Verwacht niet veel van vragen waar geen antwoord op is, als er een antwoord is wordt het wetenschappelijk
BESLUIT op de vraag wat is filosofie?
§ Geen definitief of finaal antwoord
§ Filosofie heeft zich sinds het ontstaan meerdere keren moeten heruitvinden
§ Weinig resultaten als ‘blijvende’ antwoorden
§ Kracht vanuit het blijvende vragen
Plato, Theaetetus: ‘Dit gevoel verwondering toont aan dat je filosoof bent, want verwondering is het enige begin v. filosofie’.
Aristoteles, Metaphysica: ‘Mensen zijn voor het eerst begonnen met filosoferen – en dit ook nu nog – omdat ze zich
verwonderen. In het begin werd hun verwondering gewekt door bevreemdende dingen rondom hen, daarna gingen ze
geleidelijk verder en stelden ze vragen over grotere kwesties, zoals de gestalden van de maan, posities van zon en sterren en
het ontstaan van het heelal.’
Þ Verwondering als begin én beginsel vd filosofie Ze wijzen allebei naar een andere richting, dat toont de
verschillende meningen aan. Maar toch hebben ze
dezelfde gedachte dat filosofie start met verwondering.
Verwondering is de leidraad door vragen.
3
, THEMA 2: MECHANISERING EN DOELGERICHTHEID
2.1 MECHANISERING VAN HET WERELDBEELD
Denken doorheen de geschiedenis:
Antieke oudheid – Middeleeuwen
Wetenschappelijke revolutie: wanneer men anders begint te denken dan de periodes daarvoor
Moderniteit: wanneer er een nieuwe manier van denken ontstaat
Betrand Russel: ‘In 1700 was de mentaliteit van de ontwikkelende mensen in elk opzicht modern, in 1600 (op een
uitzondering na) nog grotendeels middeleeuws.’
Wetenschappelijke revolutie
§ Wiskundige methode (minder belangrijk)
¾ Zowel fysici (Galilei, Newton) als filosofen (Descartes, Spinoza, Leibniz)
¾ Belang van wiskunde treedt op de voorgrond, net zoals experimenten en observatie
§ Mechanische oorzaken: mechanica is onderdeel van fysica, manieren om iets in beweging te brengen
¾ Antieke/middeleeuwse filosofen: lichamen die uit zichzelf bewegen worden bezield
HIER vaak verwezen naar doeloorzaken = oorzaken die tegelijkertijd dienst doet als doel
¾ Galilei’s traagheidswet: ieder lichaam, aan zichzelf overgelaten, blijft in rust of beweegt verder met een
constante snelheid. Elke verandering wordt veroorzaakt door kracht van buitenaf op het lichaam
KATALYSATOR in succes vd wetenschappelijke revolutie omdat ze ertoe bijdroeg dat doeloorzaken
stelselmatig konden worden vervangen door mechanische oorzaken
Doeloorzaaken « mechanische oorzaken
§ Aristoteles:
¾ Vieroorzakenleer (oorzaak vat hij als vier dingen op): formeel, materieel, bewerkstelligend, finaal
Formeel = vorm, structuur van een ding
Materieel = uit welk materiaal iets bestaat
Bewerkstelligend = wie het ding heeft gemaakt
Finaal = waarvoor het ding dient
¾ Doeloorzaak in verleden zoekt steeds doelen zowel bij artefacten, levende of levenloze wezens
¾ Natuur » artefacten (dingen gemaakt door de mens): dacht dat men een natuurlijk punt had waardoor ze
neervielen (nu ontdekt dat zwaartekracht is) – verwijst naar ontwerper
ARTEFACTEN vervullen een doel en dat doel is tegelijkertijd ook de oorzaak van hun bestaan
§ Galilei:
¾ Mechanische oorzaken verwijzen naar verleden (oorzaak = iets dat iets anders bewerkstelligt)
¾ Geen doeloorzaken in levenloze natuur (geen inherentie in steen omdat dat zijn natuurlijke positie is)
Mechanisering: men keek naar verschillende dingen en vroegen zich af wat dat veroorzaakte
§ Natuurfenomenen: wind, regen, bliksem – Levend lichaam: complexe automaten
§ Probleem: kunnen doeloorzaken volledig vermeden worden bij spreken over menselijk lichaam?
¾ Intuïtief: bv taalgebruik dat we gebruiken, tandketting maken van uw
tanden, maar zonder tanden rondlopen is raar
¾ Wetenschappers gebruiken ook taalgebruik ‘om te’
4