SOCIAAL LEREN: HISTORIEK & SORC
1 Leertheorieën: historiek
Socialisatie: inlijven van jongeren in waarden en normen van de maatschappij
waarin gedragsregels gelden.
Leertheorieën zijn belangrijk voor het begrijpen van socialisatie. Belangrijk hierbij is
het behaviourisme of Stimulus Response Theory (SRT) met als centrale figuren:
» Watson: test met kleine Albert
» Skinner: box; conditioneringsmechanismen
Men wilde wetten opstellen die gedrag voorspellen: de mens wordt gezien als een
passief wezen/ black box1 en het kind als een tabula rasa. Gedrag werd puur uiterlijk
geobserveerd.
Self-efficacy: het vertrouwen van een persoon in de eigen bekwaamheid om met
succes invloed uit te oefenen op zijn of haar omgeving, bijvoorbeeld door een
bepaalde taak te volbrengen of een probleem op te lossen.
De Social Learning Theory (SLT) wordt het ‘neo-behaviorisme’ genoemd. Het heeft
een belangrijke invloed gehad op de ontwikkelingspsychologie en de pedagogiek.
Belangrijke figuren zijn:
» Sears: belang van band tussen ouder en kind benadrukt; groei naar
onafhankelijkheid moet gestimuleerd wordt
» Bandura: beloning is belangrijk voor leren, maar ook imitatie/ observatie; self-
efficicy
SLT zegt dat er wel interne mediërende processen tussen stimuli en responsen zijn
(=mediatietheorie). Men houdt hierbij rekening met enkele psychische fenomenen.
SLT is verder ook de oorsprong van de gedragstherapie.
2 S-O-R-C-model
S-O-R-C-model:
» S (Stimulus): prikkel
» O (Organisme): het individu dat de informatie (S & C) verwerkt
» R (Respons): gedrag; antwoord op de stimulus
» C (Consequentie): het doel dat men met het gedrag beoogt
2.1 Functies van gedrag
Gedrag: zinvolle reactie op betekenisvolle situatie. Het is een reactie op een
prikkel en gericht op een gevolg.
Functieanalyse: manier van denken over gedrag; analyse van factoren die
(probleem)gedrag in stand houden.
1
geen aandacht voor interne cognitieve processen
1
,Om te achterhalen wat de functie/ bedoeling is van gedrag, kunnen we de ‘waarom-
vraag’ stellen.
2.2 Observatie van gedrag
ABC-schema:
» A (Antecedent): omstandigheden/ context waarin iets gebeurt
gebeurtenis die voorafgaat aan gedrag (=stimulerende factor)
❊ Intern: lichamelijke gewaarwordingen; gedachten; herinneringen
extern: duidelijk zichtbaar
❊ Concreet
abstract: zaken waarbij voorlopig gebrek is aan concretisering
(krop in keel)
» B (Behaviour): het individu dat de informatie (S & C) verwerkt:
❊ Verbaal: overt of covert
❊ Psychofysiologisch: zweten; blozen
❊ Motorisch
» C (Consequentie): gedrag; antwoord op de stimulus
❊ Korte, middellange en lange termijn
B is een functie van A en C // afwezigheid van gedrag kan ook interessant zijn
Het doel van gedrag observeren is:
» Inzicht verwerven in:
❊ (storend) gedrag
❊ Oorzaak-gevolg
❊ Frequentie en intensiteit van gedrag in verschillende situaties
» Zelfcontrole verhogen (a.d.h.v. vb. dagboekje)
» Attributies veranderen
Dit kan met een:
Dagschema
2
, ABC-schema
Filmisch verslag vragen van zaken die gebeurd zijn
2.3 Het organisme
O: organisme. De manier waarop men zelf consequenties interpreteert en dingen
verwacht. Hoe men prikkels dus interpreteert hangt af van je eigen attributies,
verwachtingen en gevoelens.
Attributies: hoe men dingen van zichzelf en andere verklaart.
» Intern: oorzaken zoeken bij zichzelf
» Extern: oorzaken liggen buiten betrokkenen
Om vat te krijgen op hoe een organisme denkt, kunnen we kijken naar irrationele
overtuigingen. Dit zijn vaak automatische gedachten die gebruikt worden om
zichzelf te overtuigen en die een gevoel van veiligheid geven:
Over zichzelf Over anderen
Ik ben dom als ik fouten maak
Volwassenen laten mij altijd vallen
Ik ben slecht
Het loopt vol met slechte en
Ik ben het niet waard dat anderen van onbetrouwbare mensen
mij houden
Anderen kunnen mij niet helpen
Ik moet perfect zijn in alles wat ik doe
Anderen proberen van mij te profiteren
Ik moet alleen in mij zelf geloven
2.3.1 Opvoedingsschema’s bij ouders
Opvoedingsschema’s: informatiestructuren in het geheugen die helpen om
ervaringen uit het verleden te ordenen en te reageren op nieuwe situaties. Ze
bestaan uit opvattingen over de eigen rol (1) als opvoeder, overtuigingen (2) hoe
men in die rol functioneert, kennis (3) over kinderen in het algemeen en over de
eigen kinderen specifiek.
Opvoedingsschema’s laten toe om voorspellingen te doen over het gedrag van
mensen en om efficiënt te reageren op stimuli uit de omgeving. Bij nieuwe informatie
zullen die schema’s (die deel uitmaken van andere schema’s die iemand heeft)
geactiveerd worden. Schema’s kunnen adaptief2 en maladaptief3 zijn.
2
flexiebele schema’s die zich goed aanpassen
3
regide/ overdreven simplistisch situaties bekijken; schema’s worden gedomineerd door negatieve en
onrealistische gevoelens
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper samenvattingenpw. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.