Theoretische kaders
1) Bi-directioneel model
2) Bio-ecologisch systeemmodel
3) Transactioneel model
1) Bi-directioneel model
Ouders & kind beïnvloeden elkaar.
Interactie: ouders beïnvloeden het kind & het kind beïnvloedt de ouders.
(Vb. Kind problemen door verkeerd gedrag ouders & ouders in problemen
door problematiek kind.)
2) Bio-ecologisch systeemmodel (Bronfenbrenner)
6 systeemlagen (binnen -> buiten):
- Biosysteem: Intrapersoonlijke factoren (PH, IQ, temperament,…)
- Microsysteem: Relaties van kind met mensen in directe omgeving
(ouders)
- Mesosysteem: Relaties tussen microsystemen (ouders overleggen)
- Exosysteem: Maatschappelijke systemen die het kind beïnvloeden
(school)
- Macrosysteem: Waarden, normen, wetten & regels (grondwet)
- Chronosysteem: Kind wordt ouder & veranderingen in maatschappij
(corona)
3) Transactioneel model
Eigenschappen van het kind = product van interactie tussen fenotype &
genotype.
(Fenotype = zichtbaar & Genotype = erfelijke)
Gen-omgevingsinteractie.
1
, Infantpsychiatrie
= Stoornissen op zuigelingenleeftijd: 0-3jaar.
DC: 0-3R
= Diagnostische classificatie van psychische ontwikkelingsstoornissen van 0 – 3 jaar.
Aanvulling op DSM: houdt rekening met ontwikkelingsverloop;
- As I: Klinische stoornissen
- As II: Relatieclassificatie
- As III: Medische aandoeningen & specifieke
ontwikkelingsstoornissen
- As IV: Psychosociale factoren
- As V: Emotioneel & sociaal functioneren
Prevalentie:
8 – 24% (1,5 – 4 jaar) (stoornissen op zuigelingenleeftijd)
Risicofactor voor psychopathologie later.
Infantpsychiatrie ~ ouders met psychopathologie
Hechtingsstoornissen:
Hechtingsbehoefte = behoefte tot zoeken van nabijheid en veiligheid wanneer stress.
-> Heeft iedereen, van alle leeftijden
-> Interacties kind in primaire hechtingsrelaties vormen schema’s van relaties.
=> Afstemmen op de noden van het kind
Veilige basis bij dreigende situaties & stevige basis om verder te exploreren.
4 hechtingsstijlen
1) Veilige hechting
2) Onveilige hechting: Angstig/ vermijdende hechting
3) Onveilige hechting: Angstig/ ambivalente/ gepreoccupeerde hechting
4) Onveilige hechting: Gedesorganiseerde hechting
1) Veilige hechting (50-70%)
Kinderen: evenwichtig
Ouders: responsief & sensitief
2
, 2) Vermijdende hechting (15-20%)
= Verdedigingsmechanisme tegen angst
Kinderen: vermijdend, weinig reactie
Ouders: moeite om met lastig gedrag van kind om te gaan
3) Gepreoccupeerde hechting (10-20%)
Kind: veel bevestiging nodig, niet los van moeder, aandacht nodig
Ouders: opdringerig & te weinig geruststellend
4) Gedesorganiseerde hechting (10-20%)
Kind: geen consistent patroon in hechtingsgedrag.
Ouders: inconsequent -> soms vertrouwen, soms angst
Vaak bij trauma, mishandeling & rouw in gezin
-> Risico voor pathologie.
Hechtingsstoornissen: (! Zie DSM diagnostiek)
- Reactieve hechtingsstoornis
- Ontremd sociale contactstoornis
Prevalentie: zeldzaam, maar 35% van adoptiekinderen.
Comorbiditeit & differentiaal: ADHD, ASS, ontwikkelingsachterstand,
regulatiestoornissen
Regulatiestoornis:
Deficit in emotieregulatie. Hypo -> hyper.
Voedingsstoornissen:
Gebrek aan interesse in eten, vermijden voedsel.
Significant gewichtsverlies & voedingsdeficiëntie.
Weigeren te eten, spuwen het uit, openen mond niet
-> Ouders geraken gefrustreerd en worden minder sensitief
Prevalentie: 3 – 10%
Behandeling:
Medische opvolging calorie inname + opvoedingsondersteuning (belonen,
gradueel opbouwen, consistentie, …)
3
, Hoogbegaafdheid
Prevalentie: 2 – 3% (= ongeveer 1 per klas)
CHC – model:
Structuur van intelligentie
- G factor
- Brede cognitieve vaardigheden
- Nauwe cognitieve vaardigheden
Hoogbegaafdheid:
-> IQ 130
-> Sensitief, intensief, complex denken, uitstekend geheugen, brede interesse,
creatief, doorzettingsvermogen, …
6 subtypes hoogbegaafdheid:
1) Succesvolle: aangepast aan omgeving
2) Autonome: streven naar persoonlijke groei
3) Uitdagende: vaak in discussie, regels overtreden
4) Onderduikende: proberen hoogbegaafdheid te verbergen
5) Risico: problemen zoals verslaving, schoolverlaters, …
6) Dubbel bijzonder: hoogbegaafd + comorbiditeit
Problemen op meerdere domeinen
1) Sociaal – emotionele ontwikkeling
2) Gedrag
3) Opvoeding
4) School
1) Sociaal – emotionele ontwikkeling
Problemen met sociaal aanpassingsvermogen, laag zelfbeeld, emotionele
instabiliteit, problemen met vriendschappen, sterk rechtvaardigheidsgevoel,
versterkt bewustzijn
2) Gedrag
Te kritisch, te direct, weinig oog voor anderen, dominant, discussiëren, regels
uitdagen, manipuleren, begrijpen niet waarom anderen anders denken
4