1. INTRODUCTIE / INVLOEDEN OP DE ONTWIKKELIN G
1.1 WAT IS ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
- De studie van het gedrag doorheen de verschillende levensfasen van prenatale fase tot einde adolescentie
- Moeilijk om te komen tot een geïntegreerd beeld:
o Verschil in visie en uitgangspunt bij de onderzoekers (socioloog kijkt anders dan bioloog)
o Complexiteit van het ontwikkelingsproces zelf (verschil man vrouw, vrouw onderling,…)
Discontinu : voor de puberteit is het kind niet veel verschillend met anderen, maar als ze is de
puberteit komen er veel verschillen in denken, hormonen,…
Continu: Puberteit, hormonale veranderingen en lichaam maken plotse verandering. Een
lagereschoolkind denkt anders dan een puber vb denken: een lagereschoolkind leert nieuwe dingen
en de manier van denken zal geleidelijk veranderen, het veranderen van situaties.
Er kan een discontinuïteit zijn tussen het ene en het ander: sterk in wiskunde maar niet sterk in taal
Je hebt fysieke, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Ze hebben
een invloed op elkaar, als de ene moeilijk verloopt heeft dit vaak een
invloed op het andere. Als een kind bv niet kan rond kruipen zal dit
nadelen hebben op het cognitieve. Het is belangrijk om dit samen te
zien.
1.2 ONTWIKKELINGSFACTOREN
1.2.1 ROL VAN ERFELIJKHEID
- Beginperiode genetische psychologie: de erfelijkheid bepaalt wie of wat we worden
- Ontwikkeling = een endogeen (gestuurd vanuit genetische aanleg) rijpingsproces
- Cfr. Sensomotorische ontwikkeling van kinderen (senso: zintuigelijk, motorisch: bewegen)
- NATURE
- Motorische ontwikkeling is genetisch gestuurd - bepaalde opeenvolging die bij iedereen hetzelfde is, niet iedereen doet
er even lang om
- In sensomotorische ontwikkeling speelt de genetica een belangrijke rol en is bij iedereen verschillend van tijd en
snelheid
- Erferlijkheid heeft een belangrijke invloed als het gaat over de motorische ontwikkeling
MOTORISCHE ONTWIKKELING BABY
- Gedragsschema’s ~ fysiologische ontwikkeling > patronen
- Bepaalde gedragsschema’s die bij iedereen terugkomen: nek gebruiken, zitten, kruipen,
staan, wandelen
EPIGENETICA
- Tijdelijke veranderingen die ervoor zorgen dat een bepaald gen bij een bepaald individu geen uitwerking meer heeft
- Bepaalde aandoeningen en ziektes hebben genetische component bv obesitas. Niet iedereen met deze genetische
component heeft zal de ziekte ontwikkelen.
- Epigenitica: wederzijdse beïnvloeding tussen die genen en omgeving, het kan zijn dat iemand geen depressie zal
ontwikkelen maar door veel stressoren wel de aandoening kan krijgen.
- De tijdelijke veranderingen kunnen aan en uit gezet worden omwille van de omgeving waarin je ontwikkeld. Het milieu
waarin je ontwikkeld kan maken dat je een bepaald gen ontwikkeld.
1
,Genetica zegt dat we een vaste DnA-code hebben en deze bepalen uiterlijke kenmerken (bv. Oogkleur, haarkleur,…). Voor
psychologische eigenschappen gaat het over epigenetca, omwille van geneesmiddelen kunnen genen beïnvloed worden
1.2.2 INVLOEDEN VANUIT HET MILIEU
- Behaviorisme: gedrag als een heel plastisch gegeven, dat exogeen gestuurd wordt door de actueel inwerkende prikkels
en de vroegere leerervaringen
- Cfr. Watson: de erfelijkheid bepaalt of er een ontwikkeling kan plaatsvinden, niet de richting waarin deze verloopt
(normale erfelijke uitrusting = de basis). Hij zei geef mij baby’s en ik maak van deze baby’s een bakker.
- NURTURE (alles hangt samen met omgeving)
- Het is belangrijk om te kijken wat de milieu invloeden zijn.
- Ze zeggen dat het leven van de mens volledig gestuurd word door prikkels van buitenaf
- Exogeen: onze ontwikkeling hangt alleen maar af van de prikkels van buitenaf
ECOLOGISCHE SYSTEMENTHEORIE (BRONFENBRENNER, 1979)
- Microsysteem (rechtstreeks)
o Alle rechtsreekse invloeden die kind ervaart (ouders, school,…)
- Mesosysteem (interacties)
o De interacties tussen ouders en school (bv ouders praten negatief over
bepaalde leerkracht -> dit kan invloed hebben van kind tegen deze
leerkracht
o Onderlinge invloed tussen de rechtstreekse invloeden.
o Interacties tussen verschillende factoren van micro
- Exosysteem (geen rechtstreeks contact)
o Geen rechtstreekse invloed tegenover kind (bv. Maatschappelijke positie
van ouders, hebben ouders job?,…)
Niet over rechtstreekse contacten, maar bepaalde subcultuur waar kind mee in contact komt omdat ouders
het doen
- Macrosysteem (bredere cultuur)
o Bredere cultuur (maatschappij) waarin kind opgroeit waar bepaalde waarden en normen vanzelfsprekend zijn
- Chronosysteem (tijdsdimensie)
o Veranderingen die er zijn in het leven van een kind, kind dat plotse veranderingen meemaakt, (verhuis,
verandering van school,…) niet perse problematisch, het is wel problematisch als er in een korte periode veel
drastische veranderingen zijn. Kind kan hierdoor emotionele problemen en gedragsmatige problemen krijgen
- > Bio-ecologisch model (belang van biologische factoren)
“every child needs at least one adult who is irrationally crazy about him or her.”” -> Als kind kun je veel tegenslagen hebben,
maar als er 1volwassene is waar het kind op kan terugvallen kan het maken dat het probleem niet problematisch word
2
,1.2.3 INTERACTIES TUSSEN ERFELIJKHEID EN MILIEU
- Ontwikkeling hangt niet eenzijdig vast aan rijpings- of leerprocessen, maar beide sturen de ontwikkeling in een vaak
moeilijk te ontwarren verstrengeling
- Erfelijkheid > milieu
- Milieu > erfelijkheid
- Soms: gevoelige of kritische periodes.
- Rijping en oefening bouwen cumulatief op elkaar voort en hebben een wederzijds effect op elkaar
- Interactie tussen erfelijkheid en milieu is zeer belangrijk
- Iemand kan bepaalde aanleg hebben muzikaal te ontwikkelen, maar als milieu hier niet op inspeelt zal dit niet
ontwikkelen. Milieu heeft invloed op erfelijkheid en erfelijkheid heeft invloed op milieu
1.2.4 ZELFBEPALING ALS DERDE FACTOR
- De mens is méér dan een eenvoudig snijpunt van biologische en sociale determinanten
- De mens kan ook zelf mee richting geven aan zijn ontwikkeling
- = zelfbepaling, persoonlijke vrijheid, eigen verantwoordelijkheid
1.3 DE GEVOLGEN VAN SOCIALE ISOLATIE
- Mensen hebben andere mensen nodig om zelf volwaardig mens te worden
- Wat gebeurt er bij opgroeien in een niet-menselijke omgeving?
o Wilde kinderen
o Wolfskinderen (kinderen die op heel jonge leeftijd achter gelaten worden zonder einig menselijk contact)
o Verwaarloosde kinderen
OXANA
- Als jong kind verwaarloosd door ouders
- Opgevoed door honden
SOCIALE ISOLATIE: BESLUITEN
- Passende milieu-invloeden zijn onontbeerlijk om een aantal typisch menselijke eigenschappen tot ontwikkeling te
brengen
- Dit lijkt het best te gebeuren tijdens een welbepaalde gevoelige of kritische periode
Voorbeeldexamenvraag:
Wat is volgens jou het juiste antwoord op onderstaande vraag? Een theorie rond de ontwikkeling beweert volgende zaken:
“ Een mens wordt geboren met een zekere aanleg, die aanleg is erfelijk bepaald. De ontwikkeling kan dus gezien worden als een
biologisch, vrijwel autonoom proces waarbij invloeden van de persoonlijke wil, het milieu en de opvoeding erg klein is. Waar
gaat het hier over?
o Nurture
o Nature
o Zelfbepaling
o Survival of the fittest
3
, 2. ENKELE ONTWIKKELINGSTHEORIEËN – PRENATALE ONTWIKKELING
2.1 PSYCHOSOCIALE THEORIE VAN ERIKSON
‘life doesn’t make an sense without interdependence. We need each other, and the sooner we learn that, the better for us all’
-> Hij legt nadruk op crisissen in het leven en de interafhankelijkheid tussen mensen. We hebben elkaar nodig, iedereen heeft
een paar belangrijke relaties nodig
2.1.1 ERIKSON’ VISIE OP ONTWIKKELING
- Hij heeft een positievere visie dan Freud. Erikson legt meer nadruk op het ik of ich.
- Ontwikkeling = epigenetisch
- De ontwikkeling van de mens te vergelijken is met het ontwikkelen van een embryo = opeenlopende fases die vast
liggen, het invullen van deze fases is voor iedereen verschillend.
- In iedere fase gebeuren en veranderingen op sociaal en biologisch vlak. Hierdoor kan je in een crisis komen omdat je
vaardigheden niet helemaal zijn aangepast op de situatie. In iedere fase heb je een specifiek kernconflict
- Voortschrijdende biologische rijping + toenemende verwachtingen die uitgestuurd worden vanuit de sociale omgeving
- >>> psychosociale crisis
- Iedere nieuwe fase begint met een crisis
- Iedere fase = een gevoelige periode voor het oplossen van een specifiek kernconflict en voor het verwerven van een
nieuw stukje egosterkte
2.1.2 WAT BETEKENT PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING?
= veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen onze interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen
onszelf als leden van de maatschappij
- De biologische rijping is niet genoeg om ons als mens te ontwikkelen, je hebt interactie nodig, uitdaging. Erikson zegt
dat je heel je leven nog verder kan evolueren
- Mensen ontwikkelen zich gedurende hun hele leven in acht aparte stadia, die zich volgens een vast patroon
manifesteren
- In iedere fase: crisis of conflict
2.1.3 THEORIE VAN ERIKSON: BASISSCHEMA
biologische rijping
In iedere fase heb je biologische rijping (in puberteit: seksuele
nieuwe sociale verwachtingen rijping, hormonen, deze nemen nieuwe sociale verwachtingen
met zich mee (helpen met broertje voor huiswerk). Hierdoor
vroegere psychosociale identiteit volstaat de vroegere identiteit niet meer. Je kan hierdoor een
crisis krijgen omdat je nog niet voldoende bent ontwikkeld. Dit
crisis
kan een positieve en een negatief effect hebben. Iemand kan
Negatieve pool kernconflict positieve pool een identiteitsverwaring of identiteitservaring krijgen. Je kunt
terugvallen naar een vorige egosterkte
egosterkte
sociale steun
4