Professionele communicatie Nederlands
1 Spelling
Wie communiceert, doet dat productief of receptief.
- Productief: je neemt de functie aan van zender
- Receptief: je neemt de fucntie aan van ontvanger
De 2 functies komen bij schriftelijke vaardigheden overeen met 2 belangrijke taalhandelingen: schrijven (productief) en
lezen (receptief).
1.1. De Nederlandse werkwoorden
De spelling van regelmatige werkwoordvormen in het Nederlands is immers gebaseerd op het beginsel van de
vormovereenkomst: een morfeem behoudt zijn spelling in alle woorden waarin het optreedt. Omdat de spelling van de
regelmatige werkwoordvormen in het Nederlands zo transparant is, is het veel merkwaardiger dat er zoveel fouten tegen
gemaakt worden.
1.1.1. De verschillende Nederlandse tijden, actief en passief
Verleden Tegenwoordig Toekomend
OVT OTT OTKT
Onvoltooid
hij speelde hij speelt hij zal spelen
actief
VVT VTT VTKT
Voltooid
hij had gespeeld hij heeft gespeeld hij zal gespeeld hebben
OTT
OVT OTKT
Onvoltooid het wordt verkocht
het werd verkocht het zal worden verkocht
Passief
VVT VTT VTKT
Voltooid
het was verkocht het is verkocht het zal verkocht zijn
1.1.2. Hulpwerkwoorden
Volgende hulpwerkwoorden helpen ons bij de vorming van de basistijden
ê Toekomende tijden zullen (+ infinitief)
ê Actieve voltooide tijden hebben (+ voltooid deelwoord)
ê Passieve onvoltooide tijden worden (+voltooid deelwoord)
ê Passieve voltooide tijden zijn (+ voltooid deelwoord)
1.1.3. De gebiedende wijs
Synoniem: de imperatief
Algemene regel: de stam van het werkwoord
Voorbeeld: Ga zitten!
Eindigt de stam op -d, dan kun je die in de omgangstaal vaak weglaten
Voorbeeld: Rij niet zo snel!
, 1.1.4. Modale hulpwerkwoorden
Kunnen, willen, zullen
Je kunt, je wilt, je zult vs je kan, je wil, je zal
Dit kan niet in de derde persoon enkelvoud: hij kan
Opmerking: Gebruik ‘niet hoeven’ om uit te drukken dat iets niet noodzakelijk of wenselijk is
- Het rapport moet niet klaar zijn voor het einde van de week
- Het rapport hoeft niet klaar te zijn voor het einde van de week
Opmerking: Gebruik in een voorwaardelijke bijzin nooit de werkwoordsvormen moest of moesten. Gebruik moest en
moesten uitsluitend als de verleden tijd van het werkwoord moeten.
- Moesten er toch nog vragen zijn, dan kunt u ons bellen
- Als er nog vragen zijn… / Mochten er nog vragen zijn…
1.1.5. Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
Voorbeelden
- De omgebouwde keuken
o Voltooid deelwoord + e
- Het vergrote kantoor
o Voltooid deelwoord (min overbodige letters) +e
- De afgematte studenten
o Voltooid deelwoord + uitspraakletter + e
1.2. Meervoudvorming
Uitgang enkelvoud Meervoudvorm Voorbeelden
Woorden op een medeklinker <en> Zakken, zaken
Doffe -el, -er, -em, -en <s> Tafels, kokers, bezems, varkens
Agenda’s, ski’s, foto’s, paraplu’s,
hobby’s
-a, -i, -o, -u, -y <’s>
Maar: displays, essays, bureaus, etuis,
bijous, milieus, goeroes, …
Machines, horloges, lentes
Maar: assistens/ assistenten
Doffe -e <s>
Curven
De zieken
-é <s> Cafés, attachés
Ideeën, zeeën
-ee <ën>
Maar: abonnees, portemonnees
<s> of
-ie
<ë> Kopieën, knieën
Met klemtoon op ie
Trema op <e> + <n> Leliën, koloniën
Geen klemtoon op ie
<s> = spreektaal Lelies, kolonies
Opmerking: Niet-aaneengeschreven samenstellingen
Bij titels krijgt het hoofdwoord de meervouduitgang
à kandidaat-notarissen, amateur-fotografen, adjuct-directeurs