Differentiële Psychologie (HOC)
1. Inleiding persoonlijkheidspsychologie (p.11-15)
Persoonlijkheidspsychologie kan zich richten op verschillende analyse niveaus. De meeste ‘grote’ klassieke theorieën
vertrekken vanuit een universele benadering: fundamentele psychologische processen en kenmerken die gelden voor alle
mensen, of hoe mensen in het algemeen kunnen beschreven worden.
In hedendaags onderzoek naar de persoonlijkheid wordt er vaak de nadruk gelegd op individuele en groepsverschillen (in
tegenstelling tot de klassieke theorieën). (=> Niet universeel).
Elke onderzoeker vertrekt vanuit zijn eigen perspectief. Elk van de bestaande perspectieven omvat delen van de waarheid.
Een grote uitdaging is integratie van kennis (= interdisciplinair werken om alles samen te leggen). Onderzoekers gaan
samenwerken om een onderzoeksvraag beter en integraal te beantwoorden.
Het kennis domein is een gespecialiseerd gebied binnen de wetenschap van de psychologie van waaruit psychologen zich
richten op het leren over specifieke en beperkte aspecten van de menselijke natuur. Er is integratie nodig om ‘volledig
beeld’ van de persoonlijkheid te krijgen.
2. Zes kennis domeinen
Er zijn zes kennis domeinen waarvan er een aantal belangrijk zijn om persoonlijkheid te meten:
1) Dispositionele
2) Biologische
3) Intrapsychische
4) Cognitief en ervaring
5) Sociale en culturele
6) Aanpassing
2.1 Dispositionele domein
De aandacht wordt vooral gericht op manieren waarop individuen verschillend zijn van elkaar. Dit domein doorkruist
daardoor alle andere domeinen (= disposities). Het centrale doel is om fundamentele disposities te identificeren (i.e. meest
belangrijke manier waarop individuen verschillend zijn)
2.2 Biologische domein
Mensen zijn in de eerste plaats verzamelingen van biologische systemen, die systemen zijn de bouwstenen voor gedrag,
denken en emoties.
2.3 Intrapsychische domein
Mentale mechanismen van de persoonlijkheid, vaak niet op ‘bewust niveau’. Persoonlijkheidspsychologie: Freud’s klassieke
theorie en meer moderne benaderingen van de psychoanalyse (onderdrukking, ontkenning, projectie etc.); Motieven voor
behoeften.
2.4 Cognitief en ervaringsdomein
Heeft aandacht voor cognitie en subjectieve ervaringen zoals bewuste gedachten, gevoelens, overtuigingen, verlangens.
Concepten die bijvoorbeeld bekeken worden zijn: zelf en zelfconcept, streefdoelen, emotionele ervaringen en intelligentie.
2.5 Sociale en culturele domein
Persoonlijkheid beïnvloedt en wordt beïnvloed door cultuur en sociale contexten. Onderzoek naar culturele verschillen
tussen groepen (bv. Naar agressie). Individuele verschillen in culturen – hoe komt persoonlijkheid tot uiting in een sociale
context?
2.6 Aanpassing
Persoonlijkheid heeft een sleutelrol bij onze manier van ‘copen’ en aanpassen aan gebeurtenissen in het dagelijkse leven.
Persoonlijkheid staat in verband met gezondheid en staat in verband met problemen bij coping en aanpassing.
1
, Persoonlijkheidstrekken over de tijd: stabiliteit versus verandering (Hoorcollege 1)
1. Conceptuele begrippen
Er zijn drie conceptuele begrippen:
- Persoonlijkheidsontwikkeling
- Stabiliteit
- Verandering
1.1 Wat is persoonlijkheidsontwikkeling
Persoonlijkheidsontwikkeling gaat over de samenhang, de consistentie en stabiliteit van eigenschappen van mensen
doorheen de tijd, EN de wijzen waarop mensen veranderen over de tijd.
Er zijn veel verschillende vormen van zowel stabiliteit als verandering.
1.2 Twee vormen van stabiliteit
Indien stabiliteit, zijn er twee belangrijke concepten:
- Rangorde stabiliteit (relatieve positie): Je relatieve positie ten opzichte van anderen blijft dezelfde doorheen de
tijd.
Tussen de leeftijd van 14 en 20 jaar, groeien de mensen aanzienlijk. De mensen die op hun 14 jaar de
kleinste waren, blijven op hun 20ste nog steeds de kleinste. (= rangorde stabiliteit)
- Gemiddelde niveau stabiliteit (bevolkingsniveau, groepsniveau): De bevolking blijft doorheen de tijd op hetzelfde
niveau, ook al wordt de bestudeerde populatie wel ouder
Gemiddelde niveau van agressie verandert niet
Mohandas (Karamchan) Gandhi was de officieuze leider van geweldloze opstand van Indiase volk tegen Britse koloniale
heerschappij. Eenvoudig, bescheiden, zelf ontzeggend, verzoenend als kind en jongvolwassene. Hij was een van de grote
wereldfiguren en een van de grondleggers van de moderne Indiase staat.
Hij bleef bescheiden, zelf ontzeggend, verzoenend als volwassene, ondanks tumultueuze gebeurtenissen rondom hem en
werd met drie kogels vermoord in 1948 door fanatieke Hindoe.
Stanley ‘Tookie’ Williams was de oprichter van de straatbende ‘Crips’ in Los Angeles. Hij was verantwoordelijk geacht voor
verschillende moorden en geweldplegingen, gevat en ter dood veroordeeld. In de gevangenis was hij een mededader van
geweld: gewelddadig, koel, impulsief.
Vanaf 1992 werd hij vreedzaam, en werd een grote activist tegen straatbendes en geweld. Hij was de auteur van
verschillende kinderboeken die waarschuwen voor straatbendes en geweld: vredelievend, gewetensvol, minzaam.
1.3 Persoonlijkheidsverandering: twee definiërende kwaliteiten
Twee soorten persoonlijkheidsveranderingen:
- Intern: De veranderingen zijn intens in de persoon, niet uitsluitend in de omgeving (in een andere kamer gaan is
geen verandering)
• Andere omgeving, andere groep mensen, verschillend gedrag, maar intern geen verandering
Iemand die veel nood heeft aan autoriteit, is dominant en agressie tegenover minderen, onderdanig en
meelopend tegenover meerderen
- Aanhoudend: de veranderingen houden aan doorheen de tijd, zijn niet tijdelijk
• Bijvoorbeeld wel tijdelijk
Indien iemand dronken is, wordt die meer extravert, agressie
Indien je goed nieuws krijgt, ga je waarschijnlijk uitgelaten reageren
2. Drie niveaus van analyse
Stabiliteit en verandering in persoonlijkheid kunnen bekeken worden op drie verschillende niveaus
- Populatieniveau
- Groepsverschillen niveau (groepen in de populatie)
- Niveau van individuele verschillen (individuele verschillen in groepen)
2.1 Populatieniveau
Populatieniveau: veranderingen of constanties (stabiliteit) over de tijd die voor iedereen min of meer gelden
- Seksuele motivatie: neiging tot stijgen tijdens de puberteit bij zo goed als iedereen
- Er is een algemene afname in impulsiviteit en risicogedrag naarmate men ouder wordt
DUS: algemene trends
2
, 2.2 Groepsverschillen niveau
Groepsverschillen niveau: veranderingen (of stabiliteit) die anders of specifiek zijn voor bepaalde groepen mensen
- Puberteit: mannen (risicogedrag) en vrouwen (empathie)
- Cultuurverschillen: in Amerika Europese vrouwen risico eetstoornissen, minder risico voor Afrikaanse vrouwen
2.3 Individuele verschilniveau
Individuele verschilniveau: veranderingen die specifieke individuen treffen
Verschillen tussen individuen die bepaalde veranderingen kunnen voorspellen, zoals bijvoorbeeld wie een hoog
risico heeft op psychische decompensatie op basis van eerdere persoonlijkheidsmetingen voorspellen, bijvoorbeeld
vroege markers van depressie zoeken bij individuen, voorspellen wie ‘mid-life’ crisis zal hebben.
3. Stabiliteit van persoonlijkheidstrekken over de tijd
Hoe stabiel zijn ‘persoonlijkheidstrekken’ gedurende de eerste levensjaren?
Ouders: ‘Hij/zij was al zo vanaf kindsbeen af’…
Er zijn verschillende opvattingen mogelijk:
- ‘Temperament model’: persoonlijkheid is biologisch bepaald (aangeboren en ‘gipsmodel’), en verandert dus niet
over de tijd
- Persoonlijkheid is onderhevig aan omgevingsfactoren en leeftijdsfasefactoren (rollen, levensveranderingen etc.),
en verandert dus sterk over de tijd => eerder verandering
3.1 Stabiliteit van temperament gedurende eerste levensjaren (Baby en peutertijd ‘infancy’)
Er bestaan verschillende opvattingen:
o ‘Temperamentsmodel’: persoonlijkheid is biologisch bepaald (aangeboren en ‘gipsmodel’), en verandert dus niet
over de tijd
o Persoonlijkheid is onderhevig aan omgevingsfactoren en leeftijdsfasefactoren (rollen, levensveranderingen etc.),
en verandert sterk over de tijd => eerder verandering
Temperament verwijst naar individuele verschillen die reeds vroeg tot uiting komen, meestal erfelijk zijn, en veelal te
maken hebben met emotioneel gedrag (‘arousal’)
Onderzoek (Rothbart): beoordelen temperament van kinderen door verzorgers op basis van 6 temperament factoren:
- Activiteitsniveau
- Lachen
- Angst
- Stress reactie bij beperkingen
- Troostbaarheid
- Oriëntatieduur
= Aspecten die ‘meetbaar’ zijn bij jonge baby’s, gemeten op verschillende leeftijden (3-6-9-12 maanden)
Conclusies uit onderzoek (Goldsmith & Rotbart, 1991):
1. Er zijn al vroeg stabiele verschillen te zien (vooral prosociaal gedrag: lachen en activiteitsniveau)
2. De stabiliteit in het eerste levensjaar is middelmatig hoog
3. Over korte periodes is de stabiliteit doorgaans hoger
4. Stabiliteit neemt toe met de leeftijd
3.2 Stabiliteit doorheen kinderjaren
Longitudinale studies: onderzoeken van dezelfde groep individuen op verschillende tijdsmomenten.
Als voorbeeld sutide Saudino (2012): 304 tweelingparen van zelfde geslacht, waarvan 141 monozygote op 2 en 3 jarige
leeftijd
Een studie over individuele verschillen in activiteitenniveau:
- Gemeten op twee manieren en plaatsen (op 2 en 3 jarige leeftijd):
o ‘Actometer’ thuis en in labo
o Onafhankelijke beoordelingen van activiteitsniveau door ouders thuis en onderzoekers in labo
- Twee belangrijke berekende maten: stabiliteit en validiteit
3
, Stabiliteit coëfficiënt: correlatie tussen twee dezelfde maten op verschillende tijdsmomenten: hoe stabiel zijn verschillen
doorheen de tijd? (test-hertest betrouwbaarheid)
• Activiteit maten zijn steeds positief gecorreleerd met dezelfde maten op een later moment:
activiteitsniveau is dus redelijks stabiel doorheen de kindertijd
• Grootte van de correlaties daalt naarmate het tijdsinterval tussen de metingen stijgt: hoe langer het
tijdsinterval, des te lager worden stabiliteitscoëfficiënten
Validiteitscoëfficiënt: correlatie tussen twee verschillende manieren van meten van dezelfde trait, op hetzelfde moment
(over personen):
• In welke mate geven de twee maten dezelfde individuele verschillen weer
• Overeenkomst tussen actometer thuis en ouderbeoordelingen en actometer labo en onderzoekersbeoordelingen
Stabiliteit doorheen de kinderjaren geldt ook voor
andere domeinen (bv. Agressie: belangrijk onderzoek
met maatschappelijke implicaties).
• Stabiele individuele verschillen komen tot
uiting op vroege leeftijd, rond 3 jaar
• Rangorde stabiliteit blijft over vele jaren
• Stabiliteitscoëfficiënten worden lager als het
tijdsinterval tussen de jaren stijgt
3.2.1 Longitudinale studies
Individuele verschillen in de persoonlijkheid ontstaan op
jonge leeftijd. Deze individuele verschillen zijn redelijk
stabiel over de tijd heen, dus persoonlijkheid als kind is
een goede voorspeller voor volwassen persoonlijkheid.
MAAR: voorspelbaarheid daalt naarmate de tijd tussen de twee meetmomenten toeneemt
3.3 Rangorde stabiliteit in volwassenheid
In verschillende onderzoeken, met verschillende soorten instrumenten (zelfrapportage), op basis van verschillende
tijdsintervallen (3-30 jaar), blijken verschillen tussen mensen op het vlak van brede persoonlijkheidstrekken (FFM) redelijk
stabiel (N, E, O, A, C: r matig tot hoog).
Gemiddelde correlatie (voor verschillende trekken, meetinstrumenten, tijdsintervallen) is + .65
Stabiliteit (FFM), als gebruikt maakt wordt van ‘ander-rapportering’ (bv. Partner, vrienden…). Op andere vlakken (die niet
strikt onder FFM vallen), bv. Zelfwaardegevoel
Persoonlijkheidsstabiliteit wordt sterker bij stijgende leeftijd:
hoe ouder, des te minder veranderingen in verschillen tussen
mensen (rangorde stabiliteit) ‘gipsmodel van
persoonlijkheid’.
- Hoe je nu bent relatief tegenover je
leeftijdsgenoten, zal voor de meeste onder jullie
niet meer ingrijpend veranderen doorheen de rest
van jullie leven
- Conclusie Roberts en DelVecchio: consistentie van
traits neemt op lineaire wijze toe van de kindertijd
tot de middelbare leeftijd en bereikt zijn piek na de
leeftijd van 50 jaar => maar te globale uitspraak
Rangrode stabiliteit van Big Five trekken =>
4