Milieueconomie
Begrippenlijst
H1
Rockstörm diagram: diagram die de mate waarin de mens de duurzame capaciteiten van de
aarde overschreidt weergeeft.
Kuznets-curve: eerst voorstelling van een samenhang tussen milieu en economie. Omvat 2
stromen: economie en tijd. Hoger GDP = meer vervuiling. En langere periode = meer
innovatie = minder vervuiling op termijn.
Natuurlijke vervuiling
Antropogene vervuiling: chemische man-made vervuiling
(niet-)Mobiele bronnen
(niet-) Difuse puntbronnen: vervuiling kan zicht wel of niet verspreiden
(niet)-cummulatieve vervuiling: vervuiling vergaat of stapelt op
SDG: sustainable developement goals
Rebound effect: ongewenst gevolg van een beslissing of gebeurtenis
Curatief: opruimen of herstellen
H2
DPSIR-keten: driver-pressure-state-impact-respons
Legaatwaarde: de waarde die we hechten aan de mogelijkheid zaken door te geven aan
volgende generaties
Decoupling: het ontkoppelen van welvaartsgroei en milieu impact
Rescource decoupling: hogere GDP door lagere consumptie van grondstoffen (res/GDP ↓)
Impact decoupling: GDP stijgt en impact daalt
Duurzaamheid
Natuurlijk kapitaal (Kn): bos, zee, water, dieren
Menselijk kapitaal (Khuman): kennis, onderwijs
Geproduceerd kapitaal (Kman made): auto, machine, fiets
Sociaal kapitaal (Ks): vrijheid, wetten, oberheden
Weak sustainability: susbstitutie van verschillende types kapitaal is mogelijk. Verbetering
van de welvaart is nog mogelijk na een daling van het natuurlijk kapitaal.
Strong sustainability: susbstitutie van verschillende types kapitaal is niet mogelijk.
Natuurlijk kapitaal valt niet te vervangen! Een daling van natuurlijk kapitaal impliceert een
daling van de welvaart.
Netto-effect (innovatie): innovatie verhoogt welvaartsniveau dat met een bepaalde voorraad
kapitaal verkregen kan worden.
Netto-effect (bevolkingsgroei): bevlkingsgroei heeft een negatief effect op de welvaart per
capita dat met een bepaalde voorraad kapitaal verkregen kan worden
Environmental strong sustainability: natuurlijk kapitaal kan niet vervangen worden, is
uniek en moet beschermd worden
HDI: human development index, gebaseerd op vervuiling, sterfte, onderwijs, hygiëne, …
Ecologische voetafdruk: hypothetische landoppervlakte die een land/persoon gebruikt om
aan zijn noden en consumptie te voldoen. Heeft ook zijn nadelen: bv kerncentrale neemt
weinig plek in maar is zeer vervuilend.
ANS: adjusted net savings: verschil tussen positieve investeringen en uitgaven en nagatieve
effecten. Dit rust op weak sustainablility: verschillende vormen van kapitaal kunnen elkaar
opheffen
,Circulaire economie: rust op recycling en hergebruik van materialen en uitstoot.
Lineaire economie: geen hergebruik
Biologische kringloop: extractie van waardevolle stoffen uit biomassa
Technische kringloop: herstelling, recyceling, onderhoud, …
RESOLVE: regenerate, share, optimize, loop, virtualize, exchange
Integrated value chain
H4-5
Perfecte marktwerking
Marktfaling: wanneer er minder welvaart gecreerd wordt dan mogelijk zou zijn met de
gegeven middelen, daarom is overheidsinterventie nodig.
Externe effect: de productie of consumptie van een goed beïnvloedt derde partijen zonder
compensatie
Maatschappelijk marginale kost
PPP: polluter pays principle
Publiek goed: niet uitsluitbaar en niet rivaliserend goed in consumptie. Bijvoorbeeld lucht.
Quasi publieke goederen: zijn ofwel niet uitsluitbaar of niet rivaliserend, één van beiden.
vrijbuitersprobleem
Common goods: niet uitsluitbare, wel rivaliserende goederen in consumptie. Bijvoorbeeld vis
in de zee.
Tragedie van de commons: door rivaliteit in consumptie is overmatig gebruik een
veelvoorkomend fenomeen.
Bio-economische modellen
Schaefer model: biologisch model van populatiegroei en populatiebestand (zie voorbeeld
visvangst)
Smax: maximale populatie die het ecosysteem van voedsel kan voorzien
Smin: minimale populatie opadat de soort in stand kan blijven
H>G: visvangst is groter dan de groei, afnemende populatie
H<G: vangst is kleiner dan de groei, toenemende populatie
H=G: vangst is gelijk aan de groei, stabiele populatie
MDO: maximale duurzame opbrengst, stabiele populatie.
MEO: maximale economische opbrengst
OAE: open acces evenwicht. Vangst waarbij baten = kosten, groei↓ en bestand klein is.
Kostenefficiëntie voor 2 vervuilers: MKA = MKB
Productiebeperking
Belasting
H6
Beleidsinstrumenten
Allocatieve efficiëntie: beleid streeft naar hoogst mogelijke maatschappelijke welvaart,
evenwicht kost-baat. MMK = MMB
Kosten effiëntie: streven naar een doel met zo laag mogelijke kosten, MKA = MKB
Dynamische efficiëntie: beleid stimuleert nieuwe technologiën en innovatie
MCPF: marginal cost of public funds. Dit is de kost van het gebruik van overheidsmiddelen,
“wat was de belastingskost op arbeid om een subsidie aan te kunnen leggen voor milieu?”
H7
Decentrale beleidsinstrumenten: veranderen de omgeving of situatie waarin gehandeld
wordt om tot een maatschapelijke gunstigere uitkomst te komen
Coase-theorema: efficiënte vervuilingsniveau kan bereikt worden door onderhandelingen
, Eigendomsrechten vervuiler: slachtoffer betaalt vervuiler om niet te vervuilen
Eigendomsrecht slachtoffer: vervuiler betaalt lachtoffer om te mogen vervuilen
Aansprakelijkheid: verantwoordelijkheden die uit gedrag vloeien
Strikte aansprakelijkheid: een persoon is altijd verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn
daden. Vervuiler zal voor het maatschappelijk optimum kiezen, slachtoffer heeft geen
incentive om de schade mee te minimaliseren.
Foutaansprakelijkheid: aansprakelijkheid met oog op voorzorg. Men is aansprakelijk als
men onvoorzichtig is geweest. Slachtoffer wordt enkel vergoed wanneer de vervuiler niet aan
de preventieve maatregelen heeft voldaan.
Bewijslast: wie moet schuld bewijzen? Dader zijn onschuld? Of slachtoffer de schuld?
Ecolabel: vrijwillig instrument om milieuprestaties te meten en vraag naar duurzame
goederen te doen toenemen
Demand-pull: vraag creeren of doen toenemen
Ecolabel type 1: derde pertij deelt licenties uit
Ecolabel type 2: informatieve, zelf uitgegeven label door de consument
Ecolabel type 3: vrijwillige programmes die kenmerken weergeven met parameter (bv
energielabels)
Health halo: mensen associëren bio met gezond, al is dit niet altijd zo
WTP: willingness to pay
H8
Centrale beleidsinstrumenten: beleidsinstrumenten geleid door de overheid
CAC: command and control: wetten, normen, beperkingen en verplichtingen
Milieunorm: een minimum of maximum waar een bedrijf aan moet voldoen
Emissiebelasting: geeft een prijs aan publieke goederen die bedrijven gratis gebruiken en
vervuilen, de MEK wordt geïnternaliseerd.
Emissiebelasting: heeft ook een dymanisch effect, bedrijven innoveren om minder uit te
stoten en minder te betalen (= minder stijle MRK curve)
Pigouviaanse belasting: mate van belastingsvoet is gelijk aan de marginale maatschapelijke
schade in het optimum.
Subsidies
Rebound effect van subsidies: door subsidies daalt de koopprijs, en is er overmatige vraag.
Probleem van aditionaliteit: enkel subsiedies voor degene waarvan private kosten > baten
Subsidie veiling: minimale subsidie voor een maximale impact op het milieu
Veiling met opbod
Veiling met afbod
Gesloten veiling
Vickrey veiling
Equivalentie theorema
Collusie: illegale samenwerking tijdens een veilign
Convenanten: vrijwillege overeenkomst met de overheid over milieudoelen, hebben wel een
sanctiemechanisme nodig voor extra doeltreffendheid
VER: verhandlebare emissierechten, voordeel is dat op voorhand geweten is welk
milieuimpact gehaald zal worden, dit is niet het geval bij subsidies en belastingen. Prijs is nog
onbekend.
Emissierechtenhandel: blijft doorgaan tot MRKA=MRKB dan is er geen handelswinst meer.
Spatiale effecten: omgevingsfactoren die vervuiling extra schadelijk kunnen maken:
rivierstroom, wind, …niet elke eenheid emissie leidt tot evenveel schade.
Transfercoëfficiënt: verband tussen verandering van de vervuiling en verandering van de
emissie