DEEL 1: LOTGEVALLEN FILOSOFISCHE
RATIONALITEIT
OUDHEID
VAN MYTHOS NAAR LOGOS
mythos, verhaal
grond-leggende gebeurtenis
het bestaande wordt dan afgeleid uit deze grondleggende gebeurtenis
voortgebracht door antropomorfe goden
niet kritisch
normatief & legitimerend
ze verklaart niet alleen waarom de dingen zijn wat ze zijn, maar ze geeft ook aan waarom ze zo moéten
zijn, het bestaande wordt dus bevestigd en gelegitimeerd
verklaringsmethode
dit Griekse mythische wereldbeeld werd vastgelegd door Homerus & Hesiodus
cultuurschok 6de eeuw
contact vreemde volkeren (antropomorfisme)
men constateert dat een godsbeeld verschilt van volk tot volk
kritische neus
mondelinge naar schriftelijke cultuur
kritiek op mythe
de manier van overlevering verandert
mythes werden mondeling overgeleverd, maar Peisistratus gaf in 6 de eeuw de opdracht Homeros neer te
schrijven
logos, rede, uit-leg
nieuw verklaringsprincipe dat universeel moet zijn (itt de mythe)
vereist: universaliteit, objectiviteit en systematiek
mythos -> mytho-logie -> logos
desacralisering natuur
In het antropomorfisme wordt de natuurgodsdienst getransformeerd, het wordt immers onmogelijk om
goden nog aan één bepaald natuurfenomeen te binden als men tegelijk volhoudt dat zij in alle opzichten op
mensen gelijken
de goden verliezen hun plaats in de wereld en ‘verhuizen’ naar de Olympos
de natuur wordt gescheiden van het sacrale
theoria, beschouwing, onderzoek
‘Griekse wonder’
begin van de filosofie
‘weten omwille van het weten’
de zuiver beschouwelijke activiteit vd wetenschapper
door contact met vreemde volkeren en vervolgens kritiek op de mythe komt er een nieuwe wereldbeschouwing
tot stand (geen mythos meer, maar logos)
na de 6de eeuw zoekt de mens de verklaring vd wereld niet meer in de goden maar in de universaliteit vd rede
NATUURFILOSOFEN (HERACLITUS & PARMENIDES)
filosofie ontstaat als natuurfilosofie
gedesacraliseerde natuur als phusis
natuur = organisme
de natuur (phusis) is een organisme dat zichzelf in stand houdt, en dus moet worden verklaard vanuit
principes die zelf een onderdeel zijn vd natuur (er is dus geen behoefte aan externe of goddelijke krachten)
kosmos, sieraad, opsmuk -> kosmo-logie
= een rationeel georderde logos
materialisme: oer-stof
, ze gaan op zoek naar de oerstof waaruit de gehele werkelijkheid bestaat
Thales: water
Anaximenes: lucht
reflectie over hoe het zijnde kan bestaan, en hoe het zich verhoudt tot de wereld
HERACLITUS (°CA. 543 V.C.)
FILOSOFIE VAN HET WORDEN
“Alles vloeit, niets blijft.”
de wereld is onderhevig aan een voortdurende verandering
permanente flux
“Oorlog is de vader van alle dingen.”
de harmonie van de kosmos ligt in de spanning tussen tegengestelden
conflict = constitutief
de werkelijkheid is voortdurend in beweging en het resultaat van voortdurende conflicten tussen tegengestelden
de kosmos is het resultaat van een reeds verschuivend evenwicht tussen de bewegende krachten
PARMENIDES (CA. 515-CA. 440 V.C.)
FILOSOFIE VAN HET ZIJN
monist
Heraclitus’ tegenpool: het zijnde op zichzelf is een onveranderlijk fundament vd vele zijnden
“Het zijnde is, het niet-zijnde is niet.”
zijnsvraag voor de eerste keer gesteld
“Dat het is, en dat het onmogelijk is dat het niet is.”
OF
“Dat het niet is, en dat het noodzakelijk is dat het niet is”
gewone stervelingen hebben dit dilemma niet gezien en laten zich leiden door bedrieglijke zintuigen
Parmenides kiest dus voor de Logos, hij kiest dus voor het zijn
zijnde
• niet ontstaan
• ondeelbaar
• onbeweeglijk en begrensd
• volmaakt
• bolvormig
1) ‘Het zijnde is’, impliceert dat het zijnde niet kan ontstaan
2) Het zijnde kan niet vergaan of in iets anders overgaan, het is eeuwig en onvergankelijk
3) Het zijnde is niet deelbaar, er zijn geen gradaties in het zijn
4) Het zijnde is onbeweeglijk en onbegrensd, het zijnde is absoluut afgescheiden van wat
niet is en al volledig ontplooid
5) Het zijnde is volmaakt want het is niet het resultaat van een wordingsproces
6) Het zijnde is bolvormig want het is overal en in alle richtingen identiek
voor Parmenides is het zijnde nog doordrongen van materialiteit, het is geen abstract zijnsbegrip
hiervoor wordt hij bekritiseerd door Aristoteles
“de analyses van Parmenides worden gepresenteerd binnen de natuurfilosofie (zijn
zijnsbegrip blijft gebonden aan het zijn van de waarneembare dingen) maar behoren
eigenlijk tot een andere filosofische discipline: de METAFYSICA”
metafysica: abstract, onvergankelijk, immaterieel en bestudeert onveranderlijke
principes
fysica: waarneembaar, vergankelijk, materieel en bestudeert veranderlijke
werkelijkheid
°ETHIEK (SOFISTEN & SOCRATES)
, kritiek mythe en desacralisering
status quo komt onder druk te staan
physis, natuur vs. nomos, wet, cultuur
uit zich in allerlei maatschappelijke en politieke veranderingen
• ° democratie
• † bloedwraak
• Phulai (familieclans) -> dèmoi (stadsdistricten)
ethisch vacuüm
SOFISTEN
rondtrekkende leraren
‘democratisch’ Athene
logos -> mono-loog
opportunisme vs. gefundeerd relativisme (Protagoras)
Protagoras: er is geen kennis van de ultieme waarheid mogelijk “de dingen zijn zoals ze mij toeschijnen”
daarom is het zo belangrijk om anderen te kunnen overtuigen
gaat hen niet om de waarheid maar om de overtuigingskracht: rede evolueert tot rede-voering
legitimering
SOCRATES (469-399 V.C.)
ETHISCH INTELLECTUALISME
vs. sofisten
sofisten zetten de betekenis van morele begrippen naar hun hand, terwijl Socrates de vraag stelde naar
de ware betekenis van die begrippen
deugd = inzicht
“inzicht in de ware betekenis van morele begrippen leidt tot moreel handelen”
= de innerlijke overtuiging (het rationele weten) is ook rechtstreeks merkbaar in de uiterlijke handeling
(als we weten wat rechtvaardigheid is, kan het niet anders dan dat we ook rechtvaardig zullen handelen)
succes vd sofisten is gebaseerd op overtuigingskracht, niet op kennis
dia-loog
vanuit standpunt van onwetendheid brengt Socrates zijn gesprekspartners ertoe hun eigen kennis te
articuleren
rede-voering wordt rede-nering, de monoloog vd sofisten staat tegenover de dialoog van Socrates als
model voor het verwerven van inzicht
ironie
door het ophemelen van de wijsheid van anderen, geeft hij hen te kennen dat ze niet wijs zijn
SYSTEEMBROUWERS (PLATO & ARISTOTELES)
PLATO (428-347 V.C.)
CONTEXT
aristocratische familie
intellectuele en historisch context
• ethisch relativisme
• politieke overgangsperiode
• immoreel politiek streven
• Dionysius II
• Academie
CONTINUÏTEIT EN VERNIEUWING
Plato vs. platonisme
, Socratische ethiek
verruiming en innovaties
• zielsleer
morele goedheid komt voort uit een harmonieuze verhouding tussen 3 delen vd ziel:
1) redelijkheid
2) het ‘vurige’/‘driftige’
3) verlangen
bij een goede verhouding geeft elk deel zijn eigen deugd:
1) verstandigheid
2) dapperheid
3) matigheid
de harmonieuze vereniging van deze 3 deugden vormt de overkoepelende deugd:
RECHTVAARDIGHEID
• inzichtelijke
arbitraire opvattingen (waarneembaar) zijn van een andere orde dan inzicht (kennis)
kennis gaat over het ‘zijn’ (= het stabiele in de werkelijkheid), terwijl de mening gaat over het
‘worden’ (= de zintuigelijke, veranderlijke realiteit)
het spectaculaire van deze vernieuwing is dat Plato voor het eerst in de geschiedenis stelt dat
kennis/wetenschap zich niet bezighoudt met het zichtbare, maar met het puur inzichtelijke
Parmenides
MYTHOS?
“De ziel is te vergelijken met een samenvoeging van een gevleugeld span paarden en zijn menner. Bij de goden nu
zijn alle paarden en menners zowel zelf goed als van goede afkomst, bij de anderen echter zijn zij van gemengde
aard. In de eerste plaats heeft bij ons de voerman één tweespan te mennen; vervolgens is één van zijn paarden wel
mooi en edel en van edele afkomst, maar het andere is van tegenovergestelde afkomst en aard. Zo is dan ook het
wagenmennen bij ons, mensen, onvermijdelijk lastig en moeilijk.” (Phaedrus, 246a-b)
ETHIEK
probleem van de morele opvoeding
we doen voor de meeste disciplines beroep op experts, terwijl we voor de morele opvoeding geen
experten inschakelen?
we delen zomaar meningen mee, zonder te kunnen aangeven waarom ze al dan niet gefundeerd zijn
meningen en de morele opvoeding zijn dus uitermate kwetsbaar
1 oplossing: moraliteit funderen op ware kennis
morele staatsorde
filosofische mensen moeten de staat besturen (want zij funderen moraliteit op ware kennis)
1) heersers (filosofen)
2) helpers (leger en politie)
3) handwerkers (landbouwers en ambachtslieden)
deze staat is rechtvaardig wanneer iedere klasse zijn taak correct vervult
1) leiders verstandigheid
2) helpers dapperheid
3) handwerkers matigheid
de hele staatsorde is parallel met de inwendige orde van de individuele ziel
parallel ziel – staat
de mini-staat (binnen de mens) kan pas tot echte deugdzaamheid komen dankzij de goede orde van de
staat, de staatsorde is een voorwaarde voor de moraliteit in het individu
kritiek
als de staat geleid wordt door experten, dan is de gehoorzaamheid van de lagere klassen aan hun
heersers geen onderwerping
deze onderwerping komt dan voort uit het inzicht dat dit het best mogelijke bestuur
het probleem met Plato’s staat is niet zozeer het totalitaire regime maar wel het utopische karakter vd
heersers
EPISTEMOLOGIE