1
HOOFDSTUK 1: PLANTEN
Kerndoel 40
De leerlingen leren in eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren
hoe ze functioneren in hun leefomgeving.
Kerndoel 41
De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.
1. INDELING VAN HET PLANTENRIJK
1 Wieren (algen)
Sporenplanten 2 Mossen Vaatplanten
3 Paardenstaarten
4 Varens
5 Zaadplanten Coniferen
(naaktzadigen)
Bloemplanten
(bedektzadigen)
1.1. Wieren (algen)
Wieren
Je kunt ze onderscheiden van de andere plantengroepen doordat zij geen wortels, stengels en bladeren hebben.
➢ Maken eigen voedsel d.m.v. fotosynthese (bladgroenkorrels)
○ Eencellige wieren (algen) → alleen zichtbaar via microscoop
○ Meercellige wieren → lange draden of bladachtige vorm
➢ Leven voornamelijk in water
○ Zeewieren: bruine blaaswier
○ Zoetwaterwier: kranswier
■ Flap is de verzamelnaam voor allerlei draadvormige wieren die je vooral in overbemeste
sloten ziet
Korstmossen
Naast de groene laag van algen, zie je vaak dat een boomstam begroeid is met grijsgroene plakkaten of “korsten”.
Dit zijn korstmossen. Er zijn korstvormige, bladvormige en struikvormige soorten.
➢ Bestaat uit: alg + schimmel
➢ Afhankelijk van regenwater en gevoelig voor vervuilende stoffen
○ Struikvormige → zeer gevoelig voor luchtvervuiling
○ Korstvormige → niet gevoelig voor luchtvervuiling
○ Door verschillende mate van gevoeligheid voor vervuiling, worden korstmossen gebruikt als een
natuurlijke graadmeter
1.2. Mossen
➢ Landplanten met nood aan vochtige leefomgeving
○ Nemen via vaatbundels water op vanuit de bodem
○ Om het water goed vast te houden → groeien in groep dicht bij elkaar → vorming van kussentjes
➢ Bij tijdelijke droogte komen mossen in rusttoestand, ze lijken dood, maar na contact met water kunnen ze
terug verder groeien
Bij voortplanting produceren mossen sporendragers/sporenkapsels.
➢ Vrouwelijke mosplanten vormen sporendragers: bij droog weer sprint de sporendrager open en worden de
sporen via de lucht verspreid
Noa Macario (LLO 2023-2024)
, 2
1.3. Paardenstaarten
Paardenstaarten en varens zijn beter aangepast aan een droger landleven. Hebben echte wortels, de bladeren en
stengels hebben een wasachtige laag die uitdroging tegengaat.
➢ Stengels en bladeren: vaatbundels (voedingsstoffen en water worden getransporteerd) + houtachtig
materiaal (stevigheid)
○ Deze eigenschappen zorgen ervoor dat ze ook in de hoogte kunnen groeien → meer zonlicht
opnemen
1.4. Varens
Varens groeien uit een wortelstok en hebben meestal grote veernervige bladeren. (Patroon van vertakking van de
nerven lijkt op dat van een vogelveer.) Aan de onderkant van de bladeren ontstaan op een gegeven moment de
sporendragers (kleine bruine puntjes of streepjes).
Varens, maar ook mossen en paardenstaarten, planten zich dus geslachtelijk voort d.m.v. sporen. Zij behoren tot
de groep van de sporenplanten.
1.5. Zaadplanten
Paardenstaarten, varens en zaadplanten hebben een uitgebreid wortelstelsel en vaatbundels die water en
voedingsstoffen door de plant kunnen vervoeren. Vanwege deze vaatbundels kunnen we paardenstaarten, varens
en zaadplanten indelen in de groep van de vaatplanten.
Zaadplanten zijn aangepast aan een droog landleven (wasachtige laag). Karakteristiek voor zaadplanten is dat ze
zich voortplanten d.m.v. zaden: zaden zijn groter dan sporen en bevatten een embryonaal plantje (met voedsel
voor de kiemperiode).
➢ Tijdens kiemperiode: zaadhuid barst open en embryonaal plantje ontwikkeld zich tot kiemplantje (met
wortel, stengel en bladeren)
Zaadplanten kunnen worden ingedeeld in coniferen en bloemplanten (indeling is gebaseerd op manier van
zaadvorming).
Coniferen (naaktzadigen)
➢ Hebben geen bloemen of vruchten: zaden ontwikkelen zich op de houtige schubben van kegels (vb.
naaldbomen → produceren bekende kegel: dennenappel)
➢ Worden naaktzadigen genoemd omdat de zaden zich niet in een vrucht ontwikkelen, maar open en bloot
op de schubben van de kegels liggen (bevatten extra vliesje als bescherming tegen wind)
Bloemplanten (bedektzadigen)
Bloemplanten (80% van alle plantensoorten): loofbomen (vb. kastanjeboom), struiken (vb. vlier) en kruidachtige
planten (vb. witte dovenetel). Kenmerk van kruidachtige planten → stengels sterven af na elk groeiseizoen.
➢ Bloemplanten hebben bloemen die centrale rol spelen bij voortplanting
○ Bestuiving → bevruchting: zaad ontwikkelt zicht tot vruchtbeginsel → vruchtbeginsel groeit uit tot
vrucht (met daarin rijpe zaad)
○ Worden bedektzadigen genoemd omdat de zaden bedekt zijn door een vrucht
Noa Macario (LLO 2023-2024)
, 3
2. DE BOUW VAN ZAADPLANTEN
Belangrijkste kiemings- en groeifactoren voor een plant zijn licht, CO2, O2, water, voedingszouten en warmte. Als
aan een van deze groeivoorwaarden niet voldaan is, kan de plant niet goed kiemen en groeien (en uiteindelijk
afsterven, zelfs al zijn de andere groeivoorwaarden in ruime mate aanwezig).
2.1. De bouw en functie van bladeren
Belangrijkste functie van bladeren: voedingsstoffen aanmaken door fotosynthese.
➢ Beknopte samenvatting van fotosynthese
○ Fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels
○ M.b.v. energie vrijgekomen uit geabsorbeerd zonlicht → energierijke suikers gevormd uit CO2 en
water (proces: assimilatie)
■ Suikers worden gebruikt als bouwstof voor de opbouw van de plant
■ Suikers worden ook gebruikt als brandstof
■ Verbranding van suikers (omgekeerde van het fotosyntheseproces)
● Suikers worden m.b.v. O2 afgebroken tot CO2 en water → vastgelegde energie
komt vrij (proces: dissimilatie)
○ Vrijgekomen energie wordt gebruikt bij de groei van een plant en vorming
van bloemen, vruchten en zaden
Voordat er fotosynthese in een blad kan plaatsvinden, moet er voldoende licht, CO2 en water zijn. De bouw van een
blad zorgt ervoor dat deze groeivoorwaarden goed benut kunnen worden.
➢ Uitwendige bouw: bladeren overlappen elkaar zo min mogelijk → plant kan veel zonlicht opvangen →
benodigde water wordt via fijn netwerk van hoofd- en zijnerven aangevoerd
➢ Inwendige bouw: cellen met meeste bladgroenkorrels zijn bovenaan in blad aanwezig → onderaan zitten
huidmondjes die zorgen voor aan- en afvoer van CO2 en O2 (via huidmondjes wordt ook de verdamping
geregeld)
Afhankelijk van de functie die ze vervullen, kunnen cellen verschillend gebouwd zijn.
Celkern Bevat chromosomen en speelt rol bij
regelprocessen in de cel
Celplasma Bevat water en organellen
Organellen Zorgen voor de energievoorzieningen
Celmembraan Zorgt voor celbegrensing en reguleert
transport naar de cel
Celwand Zorgt voor extra stevigheid → kan
verhouten → ontstaan houtvaten
Vacuole Blaasje gevuld met water en opgeloste
stoffen (reservestoffen, zouten, …
(hierdoor wordt de stevigheid vergroot)
Bladgroenkorrels Belangrijk bij fotosynthese, geven
kleurstof aan de planten (weerkaatsing
groen licht) en vormen zetmeelkorrels bij
omzetting van glucose naar zetmeel
Noa Macario (LLO 2023-2024)
, 4
2.2. Bouw en functie van wortels
Functies
➢ Wortels verankeren de plant stevig in de grond
➢ Wortels nemen water en voedingszouten op uit de bodem → nodig voor fotosynthese en stevigheid (als de
plant te weinig water krijgt/verdamping sterker is dan aanvoer water → plant verliest stevigheid
○ Voedingszouten: stoffen die zouten bevatten (in die zouten zijn belangrijke stoffen zoals stikstof,
fosfor,... aanwezig)
➢ Wortels dienen ook als opslagplaats van reservevoedsel → suikers die door bladeren zijn aangemaakt
worden soms als zetmeel opgeslagen in wortels (en kunnen ze volgend groeiseizoen worden benut)
Bouw
➢ Kleinste vertakking van wortels nemen water en voedingszouten op
○ Kan één wortel met kleine wortels zijn of vele kleine wortels (vb. prei)
➢ Vlak achter de toppen en zijtakken van wortels zitten kleine, haarvormige uitgroeisels: wortelharen, die
zorgen voor wateropname
2.3. Bouw en functie van stengels
Functies
➢ Draagt de bladeren
➢ Stevigheid van plant
➢ Fotosynthese neemt plaats in stengel
➢ Transport van water en voedingstoffen
Bouw
➢ Stengel beschikt over uitgebreid stelsel van vaatbundels die transporteren: bastvaten (vervoeren
energierijke suikers vanuit blad naar rest v.d. plantendelen) en houtvaten (vervoeren water en zout vanuit
wortels naar rest v.d. plant)
○ Bastvaten: liggen dichtbij de buitenkant en vervoeren suikers vanuit bladeren naar de rest
○ Houtvaten: liggen naar midden en vervoeren water en zouten vanuit wortels
■ Celwanden zijn extra verstevigd met houtstof
○ Cambium (dun laagje cellen tussen bast- en houtvaten): maakt voortdurend nieuwe cellen aan →
buitenkant bastcellen, binnenkant houtcellen
2.4. Bomen
Bomen beschikken over een extra stevige en houtachtige stengel (de stam) → ontvangen meer licht en
overschaduwen laagblijvende planten.
➢ Cambium vormt naar buiten toe (barst van de stam) en houtvaten naar binnen (hout van de stam) → stam
wordt dikker
➢ Levende laag van bastvaten worden elk jaar vernieuwd, maar houtvaten blijven bestaan, ook als ze sterven
○ Celwanden en oude cellen zijn verstevigd met taai houtstof
○ De laag met houtvaten geven aan de boom de noodzakelijke stevigheid om het gewicht van de
groeiende kruin te blijven dragen
➢ Wortel groeit zijwaarts, met een grote oppervlakte aan wortels kan de boom veel water en zouten
opnemen
➢ In het voorjaar groeit een boom snel: er is een grote sapstroom nodig en grote houtcellen worden
aangemaakt die een lichtere kleur hebben
○ Als het groeiseizoen vordert, groeit de boom trager en worden kleinere houtcellen aangemaakt die
een donkerdere kleur hebben
■ Als je de donkere ringen telt, weet je de leeftijd van de boom
Noa Macario (LLO 2023-2024)