POLITIEKE COMMUNICATIE
INTRODUCTIE
Wat is politieke communicatie
= Het gaat over het maken, versturen, ontvangen en interpreteren van een boodschap dat mogelijks
een direct of indirect effect hebben op de politiek. De zender of ontvanger kan een politieker,
journalist, een belanghebbende groep of een inwoner zijn.
= de rol van communicatie binnen een politiek proces.
Politieke communicatie volgt meerdere lagen, een boodschap wordt door verschillende actoren
opgevangen. Er zijn 3 centrale spelers
Al deze verschillende facetten zijn apart te onderzoeken. Sociale media horen hier niet bij media, ze
zijn geen actor op zich. Sociale media is een instrument die door de 3 actoren gebruikt kan worden
om de communicatie uit te voeren.
7 stellingen – observaties
1. Politieke communicatie raakt de kern van politieke wetenschappen:
o Het gaat over democratie, pers vrijheid
o Vroeger werd media binnen de politieke wetenschappen als iets onbelangrijk en
luchtig bekeken
o MAAR: media binnen de politiek gaat over de kern van democratie
o Geen democratie = repressie tegen journalisten
2. Ongenoegen over media is van alle tijden:
o Politiekers zijn vaak niet tevreden over hoe de media aan berichtgeving doet over
hen.
o MAAR: deze negatieve commentaar is niet perse altijd slecht voor de media, men
moet kritisch zijn en dit is gezond
o Debat tussen:
Media pessimisten: “De kwaliteit van journalistiek gaat bergaf”
Media optimisten: “Het is nog nooit zo goed geweest”
3. Objectief nieuws bestaat niet:
o Een journalist doet altijd aan een bepaalde vorm van framing, het is onvermijdelijk
o Objectiviteit is wel een ideaal, het is een goed streefbeeld.
o MAAR: onpartijdig nieuws is wel haalbaar, van beide kanten feiten weergeven
4. Politieke macht van de media wordt overschat:
o Politici zeggen vaak dat de massamedia vandaag de dag te veel macht hebben, deze
is echter kleiner dan dat vele mensen aannemen.
, oDit komt door bepaalde gebeurtenissen, waarbij de media heel erg aanwezig zijn en
een beslissing in een bepaalde richting kan sturen.
o Men moet weg gaan van het media-almacht denken en streven naar het
voorwaardelijkheid denken (wanneer hebben media een grote invloed en wanneer
niet).
5. Media-invloed = een empirische vraag:
o Wetenschappelijk debat:
Minimal effect hypothesis: media doet niet zo veel
Powerful mass media: de media duwen de politiek in een bepaalde richting
o In het empirisch vraagstuk:
Alomtegenwoordigheid van de (nieuwe) media: er komt via vele
verschillende kanalen nieuws tot bij het publiek, waarbij het moeilijk te
meten is of het nieuws al dan niet is ontvangen.
Mediatisering: politiek past zich aan:
Aanpassing soms al vooraf
Bv. Wanneer we weten dat het nieuws slecht in de media gaat
komen, kunnen politici de planning aanpassen en wachten met het
naar buiten brengen ervan.
6. Politieke communicatie = systeem gevoelig:
o Invloed van media hangt af van het land
7. Nieuwe media betekent niet het einde van de klassieke media:
o Hybriditeit: samenloop van de verschillende media
o Journalisten halen informatie vanop de vele platformen
o Het gebruik van sociale media en de aandacht in de klassieke media is een
wisselwerking.
Bv. Conner Rousseau: maakt immens veel gebruik van sociale media en krijgt
daarbij ook veel aandacht in de klassieke media.
Bv. Tom Van Grieken: heel populair op de sociale media (facebook), maar
krijgt bijna geen aandacht in de pers. Hij is er echter wel heel goed in, hij
richt zich naar de doelgroep.
Founding Fathers:
We kunnen heel ver in de geschiedenis terug gaan, wanneer we naar de oorsprong van het belang
van politieke communicatie op zoek zijn.
Aristoteles:
Hij had het over het belang van de retoriek in de politiek. Als je mensen wil overtuigen van uw eigen
ideeën wil overtuigen, moet je dit kunnen uitdragen naar het publiek toe.
Machiavelli:
Hij ging politieke leiders adviseren over hun communicatie. Hij had het over hun stijl:
Je kan als leider niet zowel geliefd als gevreesd zijn
o Kiezen = gevreesd worden
,Walter Lippmann:
Hij was een journalist en wetenschapper en behoorde tot de eerste op politiek gerichte
communicatie wetenschappers. In 1922 schreef hij het boek ‘Public Opinion’: er gebeuren dingen in
de realiteit en dan zijn er de beelden en de verhaallijnen in ons hoofd. Deze komen van journalisten
de ons vertellen wat er gebeurt is (framed).
Harold Lasswell:
Hij was een socioloog en psycholoog, en heeft voor de communicatie een model ontwikkeld:
Paul Lazersfeld:
Hij deed de eerste verkiezingsstudies, en ging in een typisch Amerikaans stadje onderzoek doen. Ze
volgden mensen gedurende de campagne en gingen opzoek naar heel grote media effecten vlak na
de WO.
Resultaat: Niet de media, maar de sociale positie van het volk bepaald waarvoor men zal
stemmen.
POLITIEK NIEUWS
Geschiedenis:
Mediatisering van de politiek:
Het is gebaseerd op het model van Strömbäck, op die manier komen we terecht bij dit model van
mediatisering:
1e dimensie van mediatisering: Er is een stijging in de hoeveelheid nieuws en duiding van nieuws dat
wordt aangeboden door verschillende media, anderzijds gaan burgers vooral via deze massamedia
opzoek naar informatie over de politiek. De media heeft daarbij verschillende effecten op burgers.
We zien dat online media en de tv, de twee grootste bronnen van nieuws zijn (anno 2021) en dat
daarbij vooral de smartphone als device wordt ingezet. De traditionele nieuwsmerken worden het
meeste geraadpleegd om nieuws informatie te vergaren (67% openbare omroep).
De 1 dimensie is dus voldaan in België.
, 2e dimensie van mediatisering:
Van Politieke Logica … :
Politieke logica:
o = Partijdige logica (kranten), een bepaalde partij ging een krant oprichten als
propaganda middel. Het doel was mensen informeren, maar ook sturen in een
bepaalde richting.
o = Partijlogica (omroep), men ging een soort weegschaal hanteren aan de hand van de
populariteit van een partij. De partijen moesten elkaar op het kanaal van de omroep
in evenwicht houden.
Partijdige logica:
In de naoorlogse periode, was er dus een verzuild krantenlandschap. Iedereen behoorde tot één van
de zuilen, daar werd je in geboren en bleef je bij tot je stierf. Je stemde voor de partij die erbij
hoorde.
Bv. HET VOLK: anti socialistisch dagblad, partijkrant
Bv. DE STANDAARD: geen partijkrant, maar een opiniekrant (Vlaams en Christelijk). De
journalisten hadden een zekere onafhankelijkheid van de toebehorende partijen, maar
droegen de ideeën wel uit.
Geleidelijk was er dan het proces van ontzuiling, samen met de ontvoogding van Vlaanderen.
Mensen waren autonomer en wilden zelf een mening vormen. Ook kranten begonnen dus anders
aan berichtgeving te doen. Vanaf de jaren ’70 wordt er dus subtieler naar de partijen verwezen en er
wordt ook geen stemadvies meer gegeven. Ondertussen is er niet veel verschil meer te vinden tussen
de kranten, de berichtgeving lijkt erg op elkaar en er is dus geen politieke voorkeur meer te vinden.
Vroeger waren er ook sterke financiële banden tussen een partij en een krant, waarbij de partij de
berichtgeving sponsorde. Ook hadden sommige partijleden, dubbelfuncties. Ze waren zowel in de
partij als op de redactie actief. Dit neemt doorheen de tijd geleidelijk af, waarbij het nu bijna
ondenkbaar is.
Het proces van ontzuiling is een zeer traag proces, maar wel heel diepgaand. In Vlaanderen hebben
bijna alle kranten zich volledig van partijen en politici gedistantieerd. In bijvoorbeeld Groot Brittannië
is dit anders (tabloids). De tabloids zijn zeer duidelijk voor een bepaald ideaal, en zetten politici vaak
in een slecht daglicht. Hierdoor krijg je kranten die vaak tegengestelde berichtgeving hebben.
Doordat er in GB een groter nieuwslandschap is, kunnen de tabloids het zich permitteren om een
deel van de consumenten af te snijden.
Partijlogica:
De omroep was in het begin een staatsomroep, opgericht door de regering. Deze moest conflict
vermijdend zijn, waarbij ze neutrale journalisten probeerden aan te nemen. Al snel werd duidelijk dat
iedere journalist gekleurd was, ze werden dus geteld zodat de redactie in evenwicht was. Men bleef
volledig weg van verkiezingsberichtgeving. In 1973 werd het cultuurpact gesloten, wat lijkt op meer
vrijheid. Dit betekende echter dat er nog meer geteld werd, en dat het delicate politieke evenwicht
op de redactie op alle vlakken werd behouden. Dit is een weinig dynamische omgeving. Wanneer er
een debatprogramma was, was dit vooral een spreekbuis voor partijen. Een journalist mocht niet
onderbreken, dit was te verregaand. Dit geldt ook voor regeringsmedelingen, twee politici vertelden
samen zonder tussenkomst van een journalist/presentator wat er ging veranderen.