Samenvatting levensbeschouwing
Les 1
Deel 1. Van mysterie naar ontluistering
1. Geloof en Christendom, onderhevig aan tijd?
Het Christelijk geloof en religie in het algemeen is in deze moderne tijd
geen vanzelfsprekendheid meer. Er zijn verscheidene reacties op deze
trend:
- Radicale afwijzing van het Christendom
- Gehele onverschilligheid tegenover het Christendom
- Vastklampen aan de laatste zekerheid, het fundamentalisme
- Groeien naar een nieuwe, religieuze openheid
Bovendien zijn er meerdere oorzaken voor de crisis. Die hieronder
besproken worden.
1. de cultureel historische ontwikkelingen
o het premorderne denken
Het gehele leven, zoals bv. de flosofe, ethiek, kunst literatuur,
politiek,.. werden bepaald door religieuze overtuigingen.
Er was met andere woorden geen enkel probleem met religie,
het christendom bood een antwoord op alle vragen.
- De cultuur zelf was religieus, religie en cultuur waren dus
onlosmakelijk verbonden
- Het resultaat was dat er een stabiele wereld was waarin
ieder zijn plaats en taak kende en waar voor elke vraag
een antwoord voorhanden was.
1
, o De opkomst van de moderniteit vanaf de 18e Eeuw
Er vond structurele diferentiiring plaats:
- Men percipieerde de werkelijkhied niet langer als één
allesomvattend geheel. Er werd opgesplitst en
onderscheiden. Zo ontstonden er autonome
deelgebieden of sferen. Religie werd, in tegenstelling tot
het premoderne denken, kreeg religie een afzonderlijk
domein.
- Religie behoord vanaf nu tot de privésfeer (door het
afzonderlijke domein) en oefent geen allesbepalende
invloed meer uit op andere domeinen in de samenleving.
de christelijke samenleving bestaat niet langer
Er vond ook een functionele rationalisering plaats:
- Enkel wat rationeel verklaarbaar was, was waar en had
waarde. Religie is een primitief fenomeen.
- Dit vloeide ondermeer voort uit verlangen naar veiligheid
en zekerheid. Men zocht verklaringen voor elke van de
ontstane deelcomponenten en kreeg zo meer inzicht in
de werkelijkheid.
- Wat niet objectief, meetbaar of controleerbaar was, werd
subjectief, en zo dus ook religie
- Het geloof in het bestaan van god is afhankelijk van de
bewijzen die niet te leveren zijn. De mens was op zichzelf
aangewezen.
- Paradox: hoe meer inzicht men verkreeg, hoe meer men
ging besefen dat men veel niet wist.
2. Intrinsiek (het fundament van het christendom, de bijbel)
- Enkel wat rationeel verklaarbaar was, kon holisitisch
verklaarbaar zijn
- Enkel wat historisch bewijsbar was, kon waarheid
bevatten en van waarheid zijn
- Bijbelwetenschappen: ontwikkeling van historisch-
kritische methode en tendens tot ontmythologisering:
2
, De archeologie moest bewijzen aanleveren
Verhalen zonder evidentie werden minder en
minder belangrijk
o De postmoderniteit
- De moderne rationaliteit kon niet alles oplossen, noch
verklaren. Men stelde hierdoor opnieuw de vraag naar
een bindende factor: religie.
Religie heeft van oudsher te maken met krachten en
machten die ons overkomen, waarop we geen greep
hebben. Deze krachten noemt men transcendent
= zaken die het waarneembare, beschrijfbare en
maakbare te boven gaan.
- Er kwam een ‘religie zonder god’ zoals bijvoorbeeld het
paranormale, holisme, ‘new age’. Deze zaken lijken nog
steeds niet voorbijgestreefd.
- De monopoliepositie van het christendom is voorgoed
voorbij, maar blijft gelden als ‘antwoord’.
2. De bijbel, een ‘vreemd’ fundament
Het christendom is in feite vreemd. Men maakt gebruik van de Bijbel:
- Er zijn een groot aantal boeken,
- Met verschillende inhoud,
- Diverse literaire genres
- Verschillende auteurs en redacteurs,
- In een tijdspanne van verschillende eeuwen.
De Bijbelse tekst heeft daarenboven bemiddeling nodig van ‘exegese1’.
Deze streeft ernaar de Bijbelse teksten te verklaren.
- Dagdagelijkse bezigheid: mensen trachten op het spoor
te komen wat bedoeld wordt in wat ze horen, lezen of
waarnemen
- Interpretatie is wezenlijk voor elke vorm van
communicatie (bv. verkeersborden, wetteksten,..)
1
De discipline die zich bezighoudt met de uitleg van de Bijbel
3
, - Communicatie en interpretatie zijn een samenspel van
verschillende factoren
Zijde van het subject (schrijver en de lezer)
Vorm waarin het wordt gecommuniceerd
Context waarin de communicatie tot stand komt
Er zijn twee factoren die het correcte begrip en de juiste interpretatie van
een tekst bepalen:
1. De mate waarin de schrijver en lezer dezelfde ervaringswereld delen
2. De mate waarin de inhoud en de uitdrukkingsvorm van de
boodschap specifek en/of gespecialiseerd van aard zijn.
A. De exegeet2 als outsider
Hedendaagse bijbellezers lezen in feite teksten die in eerste instantie niet
tot hen gericht zijn. Bovendien is er geen enkele actuele lezer die deel
uitmaakt van de originele leefwereld van de auteurs.
B. Taalbarrière
Het oude testament in geschreven in het Hebreeuws, Grieks en Arameens,
wat het moeilijk maakt om de exacte betekenis te achterhalen van
sommige woorden. Daarbijkomend is elke vertaling een interpretatie, wat
inhoudt dat er geen 1 op 1 relatie is. De lezer interpreteert dus met
andere woorden ‘in het kwadraat’, of op het tweede niveau.
C. Culturele kloof
De Bijbel is geschreven in het oude, nabije oosten. Daar heerst een
patriarchale cultuur, is er geen vrouwenemancipatie. Bovendien is de
samenleving sterk geconcentreerd rond lokale steden en dorpen en dus
niet mondiaal. De landbouw en veeteelt stonden ventraal, er was
aanvaarding van slavernij en er was geen geneeskunde.
- De culturele kloof impliceerd dat de bijbelse tekst vaak
historisch-culturele verduidelijking nodig heeft
- De tekst bevat expliciete verwijzingen naar culturele
gegevenheden die ons vandaag de dag vreemd zijn
- Er worden impliciete veronderstellingen gehanteerd die
het correcte begrip van de tekst bemoeilijken
D. Chronologische kloof
Er zit meer dan 2 millenia tussen oorsprong van de Bijbelteksten en e
huidige tijd. Daarbijkomend zijn de Oudtestamentische geschriften zelf
2
schrifverrlaarder
4