1. Algemene inleiding
1.1 Kinder- en jeugdhulpverlening
➢ Gevormd en gestuurd door verschillende factoren
➢ Hulpverlening is uit verschillende sectoren ontstaan, deze sectoren hebben dan weer hun eigen
concepten, regels…
o Deze concepten zijn sociale constructen (= iets dat wee zelf creëren in zijn context)
➢ Drie grote sectoren in de kinder- en
jeugdhulpverlening:
o Jeugdhulp en jeugdbescherming
o Buitengewoon, geïntegreerd en inclusief
onderwijs voor kinderen/jongeren met
bijzondere noden
o Zorg voor personen met een handicap
➢ Sommige kinderen passen niet in 1 groep ➔ ontstaan
van intersectorale sector
➢ Er is 1 grote overkoepelende sector/werkveld: de
maatschappij
o Maatschappij heeft een grote invloed in de
ontwikkelingen op hoe de hulpverlening is
georganiseerd en omgekeerd ook
➢ Ook de wetenschappelijke en de organisatorische ontwikkelingen hebben een invloed op de
organisatie van de hulpverlening (3 richting gevende paradigma’s komen boven drijven)
o Maatschappelijke ontwikkelingen : burgerschapsparadigma & Quality of Life
o Wetenschappelijke ontwikkelingen : ecologisch paradigma (de mens als onderdeel van
grotere gehelen)
o Organisatorische ontwikkelingen ondersteuningsparadigma
1.1.1 Algemene maatschappelijke evoluties
➢ Van een ‘verzorgingsstaat’ naar een ‘participatiemaatschappij’ en een ‘risicomaatschappij’
o Verzorgingsstaat: iedereen die teveel heeft draagt zijn steentje bij aan diegene die te weinig
hebben
o Participatiemaatschappij: mensen mogen zelf ook iets zeggen en hebben zelf inspraak
o Risicomaatschappij: participatie is goed voor goed geïnformeerde mensen die zelf een keuze
kunnen maken, maar meestal is het maken van een keuze onder dwang
1.1.1.1 Maatschappelijke ontwikkelingen naar een burgerschapsparadigma
➢ Van een defectparadigma over naar een normalisatieparadigma naar een burgerschapsparadigma
o Defectparadigma: mensen met een “defect” worden gezien als onvolwaardige burgers
o Normalisatieparadigma: personen met een beperking dezelfde rechten geven, evenwaardig
met andere burgers, integratie
o Burgerschapsparadigma: ideeën worden doorgetrokken, burgerschap impliceert de toegang
tot de rechten, privileges en verantwoordelijkheden, QoL zo goed mogelijk maken,
gelijkwaardig burgerschap
1.1.1.2 Maatschappelijke ontwikkelingen: QoL/kwaliteit van bestaan als outcome
➢ ≈ Algemeen welbevinden
➢ Sinds jaren ‘70: aandacht voor het concept binnen gezondheidszorg en klinisch werkveld
➢ Sinds jaren ‘80: introductie van het begrip in de zorg voor personen met een handicap
o Inclusief / volwaardig burgerschap wordt een primair doel – concept QoL krijgt mee vorm
vanuit een ondersteuningsmodel
➢ QoL is:
o Een ‘sensitizing concept’ (i.e. vertrekt vanuit een referentiekader, maar de primaire focus ligt
op de persoonlijke ervaringen en verwachtingen van mensen)
1
, o Een multidimensioneel concept
o Een universeel concept
o Een subjectief concept
o Een dynamisch concept
Kwaliteit van bestaan: Factor Domein Indicatoren
Onafhankelijkheid Persoonlijke ontwikkeling Opleiding, persoonlijke
competentie, vaardigheden
Zelfbepaling Autonomie, persoonlijke controle,
persoonlijke doelen en waarden,
keuzes
Sociale participatie Interpersoonlijke relaties Interacties,
relaties/vriendschappen en
ondersteuning (emotioneel,
fysiek, feedback)
Sociale inclusie Integratie en participatie in de
samenleving, rollen in de
samenleving, sociale
ondersteuning/supports
Rechten Humane rechten (respect,
waardigheid, gelijkheid) en
wettelijke rechten (burgerschap,
toegang, rechtvaardige
behandeling)
Welbevinden Emotioneel welbevinden Tevreden, zelfbeeld, vrij zijn van
stress
Fysiek welbevinden Gezondheid, A.D.L. – activiteiten
en vrije tijd
Materieel welbevinden Financiële status, werk en
onderdak
➢ Ontwikkeling van het concept QoL heeft een impact op:
o De betrokkenen (micro-niveau – hoe meten we dit?; eigenheid in persoonlijke uitkomsten,
Claes, 2009)
maar ook belangrijke implicaties voor
o De manier waarop zorg / hulpverlening in onze maatschappij georganiseerd wordt (meso-
niveau),
en
o Het beleid en de regelgeving (macro-niveau)
1.1.2 Organisatorische ontwikkelingen
1.1.2.1 Organisatorische ontwikkelingen: naar een ondersteuningsparadigma
➢ Communicerende vaten
➢ Van zorg en hulp (aanbodsgestuurd) naar ondersteuning (vraaggestuurd)
➢ Meer ondersteuning en coaching, door het verschaffen van middelen en strategieën die de belangen
en het welzijn van personen bevorderen en die resulteren in een grote zelfstandigheid en
productiviteit, groteren participatie en inclusie en betere kwaliteit van bestaan (Van Gennep, 2007)
➢ Wie biedt ondersteuning?
o 0de lijn: informele ondersteuning (mantelzorg en zelfhulp) (altijd bestaan – nu wordt het
formeel geïntegreerd in een ruimer zorgsysteem) (moet prominenter)
o 1ste lijn: formele laagdrempelige ondersteuning
o 2de lijn: professionele hulpverlening, meestal ambulant of mobiel
o 3de lijn: residentiële / zeer gespecialiseerde hulpverlening
2
,1.1.2.2 Organisatorische ontwikkelingen: naar een ondersteuningsparadigma - Vermaatschappelijking
➢ Er zijn verschillende aanleidingen tot vermaatschappelijking
o Vermaatschappelijking = Verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om
mensen met beperkingen, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, jongeren met gedrags- en
emotionele problemen, mensen die in armoede leven, …., met al hun mogelijkheden en
kwetsbaarheden een eigen zinvolle plek in de samenleving te laten innemen, hen daarbij waar
nodig te ondersteunen en de zorg zoveel mogelijk geïntegreerd in de samenleving te laten
verlopen.” (Van Deurzen, 2013)
➢ De zorg uitsluitend in handen geven van professionele krachten is economisch onhoudbaar en niet
wenselijk
➢ Hoe meer aanbod, hoe sneller ze vol zitten
➢ Valkuilen
o Decreet verlener → inclusie is goed, maar enkel voor de goed geïnformeerde middenklasse
▪ Middenklasse redenering sluit niet aan bij de realiteit
o Inkrimpen van werkingsmiddelen staat goede werking en integratie van de 0de lijn in het
geheel in de weg >> inzetten op ‘gedeelde zorg’ – vermaatschappelijking mag nooit
gepromoot worden vanuit (budgettaire) motieven; is GEEN antwoord op schaarste
1.2 Conclusie
➢ Verschillende zaken komen samen in de zorg
➢ Starten bij Klassieke categoriaal → vraaggestuurde → intersectorale + sociale rechten
➢ Hoe werken al deze systemen in op de hulpverlening?
➢ De organisatie van de hulpverlening, waar je als in terecht komt, is meer dan een ‘organisatorische
constructie’.
➢ Maatschappelijke, wetenschappelijke ontwikkelingen geven aanleiding tot specifieke organisatorische
ontwikkelingen in de (jeugd)hulpverlening / hulpverlening aan mensen met bijzondere noden
➢ Ze krijgt vorm op basis van een aantal historische ontwikkelingen, en wordt door nieuwe
ontwikkelingen en inzichten voortdurend aangestuurd. Het gaat over ‘een systeem in beweging’!
➢ Het is dus voor alles een ‘sociaal construct’.
3
, 2. De integrale jeugdhulp als ‘evenement’
2.1 Inleiding
➢ 1 maart 2014 → Integrale jeugdhulp overal in Vlaanderen geïmplementeerd
➢ Systematische verandering:
o Herschikking van het landschap
o Vernieuwen van de instellingen
o Vereenvoudigen van de procedures
➢ Jeugdhulp overzichtelijker, eenvoudiger en effectiever
➢ De 6 sectoren zijn samengebracht
2.2 Voorgeschiedenis
2.2.1 Jeugdhulpverlening onder druk
➢ In 1999 en 2011 is er meer hulpvraag dan dat er aanbod is
o Vooral bij bijzondere jeugdbijstand
➢ Essentieel onderdeel van de gewenste veranderingen = intersectorale samenwerking
o Evolueren naar een verdeelde intersectorale ondeelbaarheid in de jeugdhulpverlening
o Intersectorele kinderen stonden vaak op de wachtlijst
➢ Samenleving verwacht nog meer hulpverlening
o Sociaal constructionisme = men ziet sneller problemen
o Men vindt dat we vroeger moeten optreden
2.2.2 Veranderingsurgentie
➢ Versnippering en verkokering = chaos en gebrek aan overzicht
o Veel onduidelijkheden waar we heen moeten met welke vraag
o Hulpverlening in Vlaanderen is heel organisch tot stand gekomen & op initiatief van
verschillende actoren
▪ Resultaat = “lappendeken”
▪ Grote diversiteit aan methodieken en diensten
▪ Diensten worden ingedeeld in 6 sectoren
o In loop der jaren zijn er verschillenden sectorale regelgevingen tot stand gekomen, die wel
dezelfde opzet hebben
▪ Verschillen van aard en vorm
➢ Afstemming hulpvraag en hulpaanbod
o Versnippering
▪ Onvoldoende hulpaanbod
• Beschikbare hulp noch efficiënt nog effectief
▪ Hulpvraag wordt geformuleerd door aanbod niet door de kenmerken van de vraag zelf
o Verkokering
▪ Hulpvragen worden vertaald in terminologie van bepaalde sector
• Doet onrecht aan de situatie en aan de verwachtingen van de hulpvragen,
voor wie deze vertaling onbegrijpelijk is
• Sommige jongeren krijgen geen hulp aangezien ze intersectorale hulp nodig
hebben
• Hulpaanbod kan niet snel genoeg reageren op de hulpvraag
• Hulpvragen van de jongeren worden complexer en zorgen voor een meer
afgestemd en verdeeld toch ondeelbaardere organisatie van hulpaanbod
➢ Het recht op jeugdhulp blijft beperkt tot het beschikbare aanbod
o Tekort aan jeugdhulp werkt aanbodsgestuurde jeugdhulp verder in de hand
2.2.3 Twee decreten integrale jeugdhulp
➢ Eerste (kader)decreet met ingang van 1 januari 2015
o Decreet rechtspositie minderjarige in de JH (2006) DRMJH– zie hfdst 9)
4