Samenvatting
Samenvatting Bedrijfsmanagement 2018
Hier vind je een volledige samenvatting van bedrijfsmanagement gegeven in het eerste jaar Bachelor Toerisme en Recreatiemanagement in Erasmus te Brussel.
[Meer zien]Voorbeeld 4 van de 48 pagina's
In winkelwagenEnkele voorbeelden uit deze set oefenvragen
1.
WAT IS HET DOEL VAN DE WETENSCHAP GEEF DIT SCHEMATISCH WEER?
Antwoord:
2.
WAT VERSTA JE ONDER EEN BEHOEFTE?
Antwoord: = het aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen (subjectief karakter) ❖ Primaire behoeften of levensnoodzakelijke behoefte Levensnoodzakelijk Voeding, kleding en huisvesting ➔ Ook secundair en tertiair ❖ Immateriële behoefte Naarmate maatschappij zich ontwikkelt, komen er behoeften van immateriële aard op voorgrond Onderwijs, ontspanning en geneeskundige verzorging ➔ Ook materieel ❖ Collectieve of gemeenschappelijke behoefte Zijn gelijkaardig voor > #personen en worden normaal door de gemeenschap geheel bevredigd Onderwijs, wegen, bejaardenzorg en recreatiezones ❖ Individuele behoeften Zijn subjectiever en worden normaal bevredigd dankzij inspanningen v/personen of v/hun gezin Voeding, kleding, huisvesting en ontspanning
3.
BESPREEK WAT WIJ VERSTAAN ONDER SCHAARSE MIDDELEN?
Antwoord: = de middelen – goederen en diensten die maar in beperkte mate beschikbaar zijn om de talrijke behoeften te bevredigen —> economische of schaarse goederen ➔ Schaars ≠ zeldzaam (zijn in overvloed aanwezig in winkels) = schaars middel is een middel waarvan de verlange hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond. —> ontstaat door economisch principe ➔ Als ze in winkels gratis waren —> voorraden vlug uitgeput ➔ Schaarsheid duidt niet op hoeveelheid goederen en diensten maar op beperktheid van inkomen ➔ Hierdoor ontstaat waardeverschijnsel (wij moeten er een prijs voor betalen) = schaarsheid duidt dus niet op hoeveelheid goederen en diensten maar op de beperktheid van ons inkomen —> met ons inkomen kunnen we niet tegelijk aan al onze behoeften voldoen.
4.
WANNEER SPREKEN WIJ OVER EEN NUTTIGHEID EN KEUZEPROBLEEM?
Antwoord: ❖ Nut = behoeftebevrediging Goed of dienst komt slechts in aanmerking voor bevrediging v/e bepaalde behoefte id mate dat het/hij vd mens nuttig is (subjectief!!) Goederen/diensten zijn dus nuttig omdat ze behoeften bevredigen Behoeftebevrediging die ontstaat bij eten v/mosselen friet is niet vr iedereen hetzelfde
5.
WANNEER HANDELT IEMAND VOLGENS HET ECONOMISCH PRINCIPE?
Antwoord: De mens tracht met zijn beschikbare middelen zo te kiezen, dat hij volgens zijn schatting een maximale behoeftebevrediging bereikt ▪ Kiezen uit alternatieve mogelijkheden = NOODZAKELIJK • Gebruikt men de beperkte middelen voor een bepaald goed, dan kan men ze niet meer inzetten bij de productie v/e ander goed.
6.
WAT VERSTA JE ONDER ECONOMIE?
Antwoord: = de studie vh menselijk streven naar bevrediging v/behoeften m.b.v.schaarse middelen Vind plaats in gezinnen die geld (inkomen) uitgeven aan goederen en diensten Deze worden geproduceerd door bedrijven & overheid, die daarvoor gebruikmaken v/productiemiddelen en daarvoor geld betalen a/gezinnen, ook bedrijven en overheid moeten kiezen. ▪ Werknemer kan niet gelijktijdig i/landbouw en in dienstsector werkzaam zijn ▪ Een stuk grond kan men niet gelijktijdig id landbouw gebruiken
7.
WELKE VERSCHILLEN ZIJN ER TUSSEN WELVAART EN WELZIJN EN GEEF EEN VOORBEELD?
Antwoord: ❖ Welvaart De mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnnen voorzien ▪ Daling schaarste = stijging welvaart Gaat niet alleen om geld en om inkomen, ook over vrije tijd, kwaliteit vh leefmilieu, humanisering vd arbeid en opheffing van allerlei vormen v/discriminatie ❖ Welzijn Ruimer dan welvaart Ook bevrediging v/verlangens die geen beslag leggen op schaarse middelen (vb. Vriendschap, liefde)
8.
HOE KAN MEN ECONOMISCHE GOEDEREN NOG VERDER INDELEN?
Antwoord: o Consumptiegoederen = bevredigen onmiddellijk de behoeften v/gezinshouden ➔Bepaalde consumptiegoederen kan men slechts 1x verbruiken (brood), anderen ≠ keren voor bevrediging v/dezelfde behoefte (Smartphone) ▪ Verbruiksgoederen = niet-duurzame consumptiegoederen (brood) ▪ Gebruiksgoederen = duurzame consumtiegoederen (GSM) o Investeringsgoederenen Dienen om andere goederen -consumtie of investeringsgoederen - te produceren Gebeurd door bedrijfshuishoudingen, kunnen (niet-)duurzaam zijn ➔Kapitaalgoederen of productiegoederen ▪ Zijn duurzaam; gebouwen, machines, vervoermateriaal... ▪ Levensduur van minstens één jaar ➔Vlottende investerings goederen ▪ Zijn niet-duurzaam; grondstoffen, hulpmaterialen... ▪ Worden tijdens productieproces verwerkt of vernietigd ▪ Volgens conventie w/alle voorraden als vlottende investeringsgoederen beschouwd Consumptie ≠ investering ➔Vaak is niet de aard ve goed maar het gebruik ervan bepalend voor het verschil ➔In de bedrijven gebruikte auto’s als kapitaal G beschouwd, i/handen v/particulier = consumptie G ➔Woonhuizen, scholen, wegen, ziekenhuizen = kapitaal G➔dienen om diensten voort te brengen
9.
WELKE SOORTEN GOEDEREN KEN JE, BESPREEK ZE EN GEEF VOORBEELDEN?
Antwoord: Economische goederen Vrije goederen ➔ Zuiver individuele goederen o Smartphone o PC in reisagentschap o Meel/bloem bij bakker Mariman ➔ Quasicollectieve goederen o Onderwijs hogeschool: beperkt uitsluitbaar: men geeft subsidies ➔ Zuiver collectieve goederen Bv. Smartphone ➔ Consumptie goederen o Onderwijs hogeschool o Citytrip naar Parijs via Travelbird Verbruiksgoederen Gebruiksgoederen o Smartphone ➔ Investeringsgoederen Kapitaalgoederen o PC in reisagentschap Vlottende investeringsgoederen o Meel/bloem bij bakker Mariman ❖ Vrije goederen = niet-schaarse goederen In natuur overvloedig aanwezig —> lucht Schaarste een relatief begrip naargelang van tijd en omstandigheden; wandeling Peking ❖ Economische goederen = schaarse middelen Goederen = tastbare goederen (fiets) en niet-tastbare diensten (hotelovernachting) Onderverdeeld in: o Zuiver individuele goederen (betalend) ▪ Meeste goederen waarmee we in aanraking komen (fiets, pintje) ▪ Sprake van rivaliteit onder consumenten en producenten ▪ Worden geproduceerd door bedrijven. Gedownload door: evelienbracke | evelien.bracke@telenet.be Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. 2 ▪ ▪ ▪ Niet-rivaliserend en ook niet-uitsluitbaar: brandweer & politiediensten • Geen sprake van rivaliserende consumptie • Uitsluiting consumptie niet mogelijk: B&P zijn er voor ons allemaal Bedrijfsleven neemt geen risico om deze goederen te produceren Worden ad samenleving als geheel geleverd • Iedereen aan kosten mee betalen via belastingheffing Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen o Zuiver collectieve goederen (gratis) o Quasicollectieve goederen ▪ Komen voor verkoop op de markt in aanmerking (individuele G) • Door sociale (onderwijs) of praktische (wegennet) overwegingen door overheid aangeboden • Onderwijs sprake v/rivaliserend: #leerlingen/klas = beperkt, privéscholen: wie betaald krijgt onderwijs • Overheid biedt onderwijs meestal aan tegen lagere prijs dan bedrijfsleven dit zou kunnen aanbieden Collectief ≠ quasicollectief Snelwegen in Frankrijk➔Quasicollectief (tol betalen, anders uitgesloten) Snelwegen in België ➔ Collectief (geen tol betalen, ‘gratis’)
10.
BESPREEK ECONOMISCHE EN VRIJE GOEDEREN EN ILLUSTREER MET EEN VOORBEELD?
Antwoord: Economische goederen Vrije goederen ➔ Zuiver individuele goederen o Smartphone o PC in reisagentschap o Meel/bloem bij bakker Mariman ➔ Quasicollectieve goederen o Onderwijs hogeschool: beperkt uitsluitbaar: men geeft subsidies ➔ Zuiver collectieve goederen Bv. Smartphone ➔ Consumptie goederen o Onderwijs hogeschool o Citytrip naar Parijs via Travelbird Verbruiksgoederen Gebruiksgoederen o Smartphone ➔ Investeringsgoederen Kapitaalgoederen o PC in reisagentschap Vlottende investeringsgoederen o Meel/bloem bij bakker Mariman ❖ Vrije goederen = niet-schaarse goederen In natuur overvloedig aanwezig —> lucht Schaarste een relatief begrip naargelang van tijd en omstandigheden; wandeling Peking ❖ Economische goederen = schaarse middelen Goederen = tastbare goederen (fiets) en niet-tastbare diensten (hotelovernachting)
Enkele voorbeelden uit deze set oefenvragen
1.
WAARUIT BESTAAT DE KEUZE VAN DE OPTIMALE GOEDERENKEUZE VAN DE CONSUMENT?
Antwoord: 1.1.De keuze vd optimale goederencombinatie (= evenwicht vd consument) Bij besteding v/inkomen w/consument geconfronteerd met bijna onbeperkt #goederen en diensten waaruit hij combinatie moet kiezen; w/bepaald door: o Niet-economische factoren: ▪ voorkeuren of preferenties o Economische factoren: ▪ Prijzen vd goederen ▪ Beschikbaar inkomen (=budget)( BUDGETRISTRICTIES)
2.
WAT VERSTA JE ONDER EEN PREFERENTIE VAN DE CONSUMENT?
Antwoord: ➔Subjectief en afhankelijk vd eigen individuele voorkeur:
3.
HOE KAN MEN DE PREFERENTIES ONDERVERDELEN?
Antwoord: Sociale en psychologische factoren: o Sociale factoren: = alle invloeden die te maken hebben met het feit dat mensen tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren. ▪ De gezinssituatie: jong gezin zonder kinderen heeft ander bestendigspatroon dan jong gezin met kinderen. Leeftijd ook > rol. ▪ De sociale klasse: mensen kopen bepaalde goederen omdat ze vinden dat die bij hun status, positie of buurt passen. (Keuze GSM) ▪ De religie: soort consumptiegoed dat men koopt (geen varkensvlees) ▪ Dewoonplaats:opplatteland andereconsumptiegewoontendanidstad. Op platteland gaat men bv minder nd bioscoop. ▪ De nationaliteit: > ≠ in zeden en gewoonten. Belgen zijn > bierdrinkers, Italianen drinken wijn Psychologische factoren: = bestudeert de consument als persoon ▪ Persoonlijkheid: over het karakter vd mensen. Consument kan zowel introvert of extrovert zijn... invloed op preferenties ▪ Levensstijl: de manier waarop mensen hun tijd en geld besteden. ▪ Bandwagoneffect = mensen doen elkaar na ▪ Snobeffect = mensen die zich exclusief gedragen ▪ Attitude: ≠ houding ten aanzien v/producten en aanbieders vd dag o Preferenties kunnen id tijd veranderen, kan gebeuren o.i.v. Reclame, seizoenen en ouder worden. !!! Consument wil een zo > mogelijk nut bereiken in zijn streven naar maximale behoeftebevrediging
4.
LEG PREFERENTIES UIT EN HOE KAN MEN DEZE INDELEN?
Antwoord: ➔Subjectief en afhankelijk vd eigen individuele voorkeur: Sociale en psychologische factoren: o Sociale factoren: = alle invloeden die te maken hebben met het feit dat mensen tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren. ▪ De gezinssituatie: jong gezin zonder kinderen heeft ander bestendigspatroon dan jong gezin met kinderen. Leeftijd ook > rol. ▪ De sociale klasse: mensen kopen bepaalde goederen omdat ze vinden dat die bij hun status, positie of buurt passen. (Keuze GSM) ▪ De religie: soort consumptiegoed dat men koopt (geen varkensvlees) ▪ Dewoonplaats:opplatteland andereconsumptiegewoontendanidstad. Op platteland gaat men bv minder nd bioscoop. ▪ De nationaliteit: > ≠ in zeden en gewoonten. Belgen zijn > bierdrinkers, Italianen drinken wijn Psychologische factoren: = bestudeert de consument als persoon ▪ Persoonlijkheid: over het karakter vd mensen. Consument kan zowel introvert of extrovert zijn... invloed op preferenties ▪ Levensstijl: de manier waarop mensen hun tijd en geld besteden. ▪ Bandwagoneffect = mensen doen elkaar na ▪ Snobeffect = mensen die zich exclusief gedragen ▪ Attitude: ≠ houding ten aanzien v/producten en aanbieders vd dag o Preferenties kunnen id tijd veranderen, kan gebeuren o.i.v. Reclame, seizoenen en ouder worden. !!! Consument wil een zo > mogelijk nut bereiken in zijn streven naar maximale behoeftebevrediging
5.
WAT VERSTA JE ONDER EERSTE WET VAN GOSSEM OF DALEND GRENSNUT ?
Antwoord: = naarmate men meer beschikt over een #eenheden ve bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste eenheid aan het totale nut toevoegt.➔nut vd laatst toegevoegde eenheid = marginaal nut of grensnut !!!
6.
MULTIPLE CHOICE WET VAN GOSSEM WELKE BEWERING IS CORRECT? a) Als men meer eenheden van een goed heeft, daalt het grenspunt. b) Als men meer eenheden van een goed heeft, stijgt het grenspunt c) Als men meer eenheden van een goed heeft, daalt het totaal nut. d) Als de prijs van een goed lager is, koopt men meer.
Antwoord: a) Als men meer eenheden van een goed heeft, daalt het grenspunt.
7.
LEG KORT DE VOLGENDE BEGRIPPEN UIT: BUDGETLIJN, NOMINALE INKOMEN ,REEËLE INKOMEN?
Antwoord: o Budgetlijn = de lijn v/alle mogelijkheden = de rechte die de combinaties v/2 goederen weergeeft die de consument met een bepaald budget kan aanschaffen rekening houdende met prijzen van goederen. o Nominaal inkomen = inkomen en geldeenheden = budgetlijn verschuift // naar links bij daling vh nominaal inkomen en gelijkblijvende prijzen vd goederen. o Reële inkomen = als nominaal inkomen gecorrigeerd w/voor prijzen v/goederen en diensten = spreken we over hoeveelheid goederen en diensten die we met bepaald inkomen kunnen kopen. ≠ tss nominaal & reëel van > belang om te zien hoe koopkracht zich ontwikkelt o Wijziging inkomen
8.
STEL EEN BUDGETLIJN OP P 16 OP ?
Antwoord: ZIE TEKENING IN BOEK
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Rakketak. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.
4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)
Afgelopen 30 dagen zijn er 50843 samenvattingen verkocht
Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen