EXAMENVRAGEN ZIEKTEMECHANISMES
Verdeling:
Van Laere: 1 open vraag (14/20) en 2 meerkeuzevragen gn gis (6/20)
Sciot: 1 open vraag en 1 begrip
Bossuyt en Cassiman: meerkeuzevragen met gis (geen exact aantal gegeven, maar als je naar andere
jaren kijkt meestal 25-30)
Carmeliet: 4 à 5 open vragen en 5 begrippen
Bammens: 1 grote casus met 4 vragen gn gis; 3 kleine casussen met 1 vraag gn gis (samen 15/20); 8
stellingen met gis (5/20)
=> Bammens + Carmeliet 60%, Sciot 15%, Van Laere en labo elk 12,5%
=> Moet op elk onderdeel slagen om door te zijn
FAQ:
- Eenvoudig rekenmachine is toegestaan
- Bammens normale conc van: plasma osmolaliteit, Na, K, pH, HCO3 en PCO2 kennen
- Carmeliet: shock is te kennen
- Van Laere circulerend document vrij oke
- Van Laere: nefro en GI geen leerstof (dus vraag 14 doc niet te kennen)
- Sciot: open vraag en begrip tellen voor…. ?
- Sciot vraagt geen histologische beelden
BAMMENS
PROEFEXAMEN
1. juist of fout?
- Toename van het eind-diastolisch ventriculair volume leidt bij een falend hart tot kleinere toename
van het slagvolume dan bij een gezond hart juist
- Langdurig gebruik van lisdiuretica veroorzaakt een beeld dat lijkt op nefrogene diabetes insipidus. juist
- Hypoglycemie kan verantwoordelijk zijn voor hyponatremie door translokatie van water van intra-
naar extracellulair. fout
- Glucagon stimuleert en insuline inhibeert de lipogenese. fout
- Pseudo-hyperkalemie is het gevolg van een gewijzigde proportie van de eiwit- en lipidenfractie van het
plasma. fout
- De metabole acidose die je ziet bij gebruik van aldosterone-antagonisten is een vorm van renaal
tubulaire acidose type II. fout
- De hydrostatische druk in de capillairen bevordert de vorming van oedeem, terwijl de oncotische druk
in de capillairen dit tegenwerkt. juist
- Het Schwartz-Bartter Syndroom wordt veroorzaakt door een mutatie in de de natrium-kalium-
(2)chloor cotransporter (NKCC) in de tubulaire cellen van de dikke stijgende tak van de Lis van Henle.
fout
- Bij proximale renaal tubulaire acidose zal de urinaire pH bij toediening van extra bicarbonaat dalen.
fout
- Een kaliumsparend diureticum kan helpen om het effect van een thiazide diureticum op de kalemie
tegen te gaan. juist
,2. Lees elke van onderstaande casussen en de bijhorende vraag. Geeft telkens aan welk van de 20
mogelijke antwoorden uit de antwoordenlijst correct is.
2.1. Met welke zuur-base stoornis hebben we te maken?
Een jonge patiënt met nierfalen ondergaat een niertransplantatie. Het transport van de donornier in gekoelde
omstandigheden en de operatie waarbij de nier werd ingeplant hebben samen een 16-tal uren geduurd.
Momenteel zijn we twee dagen na de niertransplantatie. Het gaat prima, het serum creatinine is reeds in
belangrijke mate gedaald (van 7 mg/dL pre-operatief tot 1.5 mg/dL nu). De patiënt heeft de voorbije 24 uren
6.5 liter urine gewaterd.
We meten de volgende waarden:
Plasma
Na+ 133 mmol/L Urine
K+ 4.0 mmol/L pH 5.0
HCO 3
-
17 mmol/L glucosurie aanwezig
Cl -
104 mmol/L (referentiewaarden: 98-107 Na+ 120
mmol/L)
K+ 20
pH (arterieel) 7.33 Cl -
77
pCO2 (arterieel) 33 mmHg
2.2. Hoe verklaar je de waarde van het serum bicarbonaat?
Een 23-jarige student presenteert zich in paniek op de spoedgevallendienst. Hij heeft zich, na een gezellige
barbecue met vrienden, de voorbije nacht erg slecht gevoeld door acute misselijkheid en overvloedig braken.
Momenteel ervaart hij – naast een algemeen zwaktegevoel – ook tintelingen rond de mond en krampen in de
vingers.
We zien de volgende labo-waarden:
Plasma:
Na+ 148 mmol/L
K +
2.6 mmol/L
HCO3- 32 mmol/L
pH (arterieel) 7.50
pCO2 (arterieel) 35 mmHg
2.3. Geef één van de verklaringen voor de kaliumwaarde bij deze patiënte.
Een 70-jarige diabetica wordt verwezen naar het ziekenhuis wegens “achteruitgang van de algemene
toestand”. Ze is reeds jaren bij de huisarts gekend met verminderde nierfunctie. De meest recente bloedname,
die dateert van een jaar geleden, toonde een serum creatinine van 3 mg/dL. Sinds enkele maanden voelt ze
zich minder goed: haar eetlust is verminderd, ze heeft voortdurend last van misselijkheid. Er zijn ook milde
jeukklachten. Bovendien ontwikkelde ze over de loop van de voorbije maand geleidelijk aan een zwelling van
de beide onderbenen en enkels.
We meten een bloeddruk van 150/90 mmHg. Polsfrequentie: 68/min. Er is geen koorts.
Als chronische medicatie gebruikt patiënte Burinex (bumetanide, een lisdiureticum), Aldactone
(spironolactone, een aldosterone-antagonist), Tritace (ramipril, een ACE-inhibitor), Glucophage (metformin,
,een oraal anti-diabeticum), Kredex (carvedilol, een niet-selectieve beta-blokker) en Loramet (lormetazepam, als
slaapmiddel).
Bij opname op de spoedgevallendienst, meten we de volgende waarden:
Plasma
Na+ 127 mmol/L
K +
6.2 mmol/L
HCO3- 12 mmol/L
Cl -
100 mmol/L
Creatinine 6.5 mg/dL (referentie 0.51-0.95 mg/dL)
Ureum 70 mg/dL (referentie < 50 mg/dL)
Glycemie 100 mg/dL (referentie 55-100 mg/dL)
pH (arterieel) 7.2
pCO2 (arterieel) 30 mmHg
Lactaat (arterieel) 4 mmol/L (referentie 0.4-2 mmol/L)
plasma osmolaliteit 271.1 mOsm/kg
Urine
osmolaliteit 265 mOsm/kg
Na+ 30 mmol/L
2.4. Door welk pathofysiologisch proces wordt het plasma natrium bij deze patiënte verklaard?
Een 27-jarige type I diabetica komt naar de spoedgevallendienst. Ze wordt sinds enkele dagen behandeld voor
een blaas-ontsteking, maar sinds gisteren heeft ze – ondanks die behandeling – last van hoge koorts en
rillingen. Bovendien lukt het haar niet om haar glycemies onder controle te houden. (Ze meet via een
vingerprik 4 keer per dag en de waarden zakken niet meer lager dan 300 mg/dL.) Ze voelt zich meer en meer
moe, heeft dorst en moet frequent wateren. De meest recente bloedname, enkele weken voor ze ziek werd,
toonde een serum creatinine van 0.7 mg/dL.
We meten een bloeddruk van 95/50 mmHg. Polsfrequentie: 110/min. Temperatuur 38.5°C. Zwakke patiënte.
Droge tong. Onaangename ademgeur.
Als chronische medicatie gebruikt patiënte kortwerkende en langwerkende insuline en Tritace (ramipril, een
ACE-inhibitor).
Bij opname op de spoedgevallendienst, meten we de volgende waarden:
Plasma
Na+ 130 mmol/L
K +
5.3 mmol/L
HCO3- 12 mmol/L
Cl -
100 mmol/L
Creatinine 1.4 mg/dL (referentie 0.51-0.95 mg/dL)
Ureum 170 mg/dL (referentie < 50 mg/dL)
Glycemie 600 mg/dL (referentie 55-100 mg/dL)
pH (arterieel) 7.26
, pCO2 (arterieel) 26 mmHg
plasma osmolaliteit 293 mOsm/kg
Urine
osmolaliteit 400 mOsm/kg
Na+ 10 mmol/L
2.5. Met welke zuur-base stoornis hebben we te maken?
Een 40-jarige vrouw, die gekend is met Lupus Erythematodus, wordt gerepatrieerd uit Spanje waar ze tijdens
een vakantie een hardnekkige longontsteking heeft opgelopen. Ze wordt sinds een dag of vier behandeld met
intramusculaire injecties van penicilline (een anti-bioticum, een organisch anion dat uit het lichaam wordt
verwijderd via de nieren). Gelukkig is haar nierfunctie heel die tijd normaal gebleven.
Bij opname in ons ziekenhuis worden de volgende bloedresultaten gemeten:
Natrium 136.0 mmol/L
Kalium 2.5 mmol/L
Chloride 107.0 mmol/L 98.0 - 107.0
Arteriële bloedgaswaarden:
pH 7 .32
pCO2 27 .8 mmHg
Bicarbonaat 17.0 mmol/L
O2 saturatie 95 .3% 94.0 - 98.0
Urine teststrook:
pH 7 .0
Eiwit 1+
Glucose negatief
Antwoordmogelijkheden
- Proximale renaal tubulaire acidose (2.1)
- High anion gap metabole acidose door methanol intoxicatie
- Door activatie van het renine-angiotensine-aldosterone systeem zullen de “principal cells” van de
distale tubulus (onder invloed van aldosterone) voor meer reabsorptie van natrium en chloride
zorgen.
- Normal anion gap metabole acidose door dilutie
- Door activatie van het renine-angiotensine-aldosterone systeem zullen de “alpha-intercalated cells”
van de distale tubulus (onder invloed van aldosterone) meer protonen naar het lumen pompen. (2.2)
- High anion gap metabole acidose door diabetische keto-acidose
- Door inhibitie van het renine-angiotensine-aldosterone systeem zal de reabsorptie van natrium in de
proximale tubulus verminderen.
- Renaal tubulaire acidose type 1 (2.5)
- Translokatie van water naar extra-cellulair in combinatie met hypotone substitutie leidt tot daling van
het plasma natrium. (2.4)
- Hyponatremie is het gevolg van oedeemvorming en nierinsufficiëntie.
- De hypernatremie is het gevolg van te groot verlies van vrij water.