Hoofdstuk 1 - Inleiding
1.1 DEFINITIE: wat is economie?
Homo Economicus Hypothese
= De rationeel, nadenkende mens die voortdurend voor- en nadelen, kosten en baten afweegt
en op basis daarvan beslissingen neemt en keuzes maakt.
De realiteit is echter anders. De mens is een emotioneel wezen met impulsen. Zijn
handelen is irrationeel.
De wereld is een global village of een global market geworden.
Definitie van economie
Economie is de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als relatie tussen doelen en
schaarse middelen die op verschillende manieren kunnen worden aangewend. Economie kan
met bijna alles te maken hebben, maar omgekeerd weinig zaken die alleen met economie te
maken hebben.
VB: trouwen heel economische zaak:
- Waar ga je wonen?
- Welke catering zaak ga je inhuren?
- Waar gaan jullie van leven?
- …
MAAR OOK EMOTIONELE KEUZES: “Wie komt er op de gastenlijst? Wie heb jij graag?”
Schaarstehypothese
Niet iedereen kan gelijktijdig zijn behoeften bevredigen, of al zijn behoeften, omdat de
middelen schaars zijn.
Schaarste = bestaansreden economie: GEEN SCHAARSTE GEEN KEUZE GEEN ECONOMIE
Uitgangspunten klassieke economie
De mens is een wezen met een onbeperkt aantal verlangens (behoeften)
De middelen om behoeften te bevredigen, zijn in beperkte mate beschikbaar (schaars)
De mens zal de schaarse middelen zodanig benutten, dat hij zoveel mogelijk behoeften
kan voorzien. De motor van zijn handelen is eigenbelang.
Samenvatting 1
economie
,1.2 Behoeften
DEFINITIE: Een economische behoefte is het aanvoelen van een welvaartstekort en het
verlangen naar een middel om dit tekort te voorzien.
Klassieke economie behoeften zijn oneindig en er is een omvorming van niet-economische
naar economische behoeften. Dit is echter relatief! Behoeften verschillen per dag, per persoon
en cultuur. De markt bepaalt wat gemaakt wordt en wat niet. Ze krijgen dus een
monopoliepositie, maar dit is onhoudbaar! Een goed is pas nuttig als het beantwoord aan een
bepaalde behoefte. Dit goed kan zowel economisch als vrij zijn:
- ECONOMISCH GOED: vraagt inspanning en arbeid (iets kunnen betalen, inkomen)
- VRIJ GOED: vraagt geen inspanning, het is vrij om te krijgen (zoals verse lucht)
1.3 Het allocatievraagstuk
Allocatievraagstuk = keuzeprobleem die volgt uit behoeften die met schaarse middelen
moeten worden bevredigd. Goederen en diensten moeten toebedeeld worden, en we
moeten volgende vier vragen stellen bij het toebedelen:
o WAT moet er geproduceerd en welke hoeveelheden?
o HOE moet het geproduceerd worden?
o WAAR moet geproduceerd worden?
o WIE krijgt welk deel van de productie?
Optimale allocatie = grootst mogelijke behoeftebevrediging
Technisch doelmatig= minimum aan middelen, maximale productie = efficiëntie
Economisch doelmatig= eindproducten weerspiegelen wensen consumenten, schenken
maximale bevrediging = effectiviteit
1.4 De productiefactoren
Arbeid: menselijke input in de productie
Natuur: manieren hoe natuurlijk milieu economisch actief is (grondstoffen en ruimte)
Kapitaal: hulpgoederen om te produceren (machines, gebouwen,…) = afgeleide
productiefactor
1.5 Economische huishoudingen
Gezinnen/consumenten: kopen goederen en diensten, leveren productiefactoren
Bedrijven: producenten van productiegoederen (goederen en diensten)
Overheid: regulator (en producent) van productiegoederen, leggen spelregels vast
Non-profitorganisaties: Winst vervangen door kansen te geven aan minderheidsgroepen
Samenvatting 2
economie
, Sociale onderneming: profit, people, planet
Producenten moeten ook nog steeds oog houden voor profit, people en planet. Ze zijn dus niet
alleen winst (profit) aan het maken.
1.6 Soorten economieën
1. Vrije markteconomie
Vertrekt vanuit liberale gedachtengoed
Allocatie (toebedeling) op basis van criterium: prijs
Concurrentiestrijd tussen consument en producent
Prijsmechanisme regelt die strijd:
o Schaarse goederen = duur, soms onbetaalbaar vr sommige doelgroepen
o Niet bereid hiervoor te betalen concurrentiestrijd valt weg
Ook personen met weinig middelen moeten behoeften kunnen bevredigen!
2. Centraal geleide economie
Bestaat vandaag niet meer
Algemeen belang staat voorop moeilijk, behoeften zijn subjectief!
Individuele belangen opzij zetten als deze niet stroken met groepsbelang
Productiemiddelen vd overheid, zij kiezen wat en hoeveel geproduceerd wordt
o Consument is dus minder vrij
Zorgt voor stabiele economie met weinig welvaartsverschillen
3. Gecorrigeerde markteconomie (socialistisch gedachtengoed)
Meeste landen kennen dit
Gaat ervan uit dat er aanpassingen nodig zijn aan de vrije markteconomie
Prijsmechanisme blijft werken maar overheid stuurt een aantal zaken bij
Overheid staat in voor productie van collectieve goederen (vb: elektriciteit)
Niveaus
Macro-economie: samenleving, grote groepen, internationale economie
Meso-niveau: kleinere groepen, sectoren
Micro-economie: individuen
Hoofdstuk 2 – Kapitalisme / Vrije markt
Samenvatting 3
economie
,2.1 De vrijemarkteconomie
Wat?
Economie = vrij
Niet door overheid gestuurd of geleid
Individuen streven best eigen behoeftebevrediging na
Als iedereen dit doet, zorgt de markt dat iedereen zoveel kan krijgen als hij wil
o Onzichtbare hand-principe van Smith!
Taak overheid: scheppen van algemeen klimaat van orde en veiligheid
Vrije markteconomie = illusie
Technisch gezien geen regulering
Illusie want
o Omwille van veiligheid is regulering nodig
o Morele keuzes (vb: kinderarbeid)
Eerlijke concurrentie bestaat niet
Een vrijemarkteconomie is dus een tijds- en ruimtegebonden politieke constructie. De
politieke keuzes bewaken of wijzigen de grenzen van de markt.
2.2 Kapitalisme
Wat?
Centraal: het maken van winst, accumulatie van het kapitaal
Groei en competitie als drijfveer – steeds de beste en grootste willen zijn!
Niet consumeren maar herinvesteren
Uiteindelijke doel: groeien!
De zegen en de vloek van het kapitalisme
Voordelen
o Stimuleert innovatie, kwaliteit en efficiëntie
o Ondernemingsvriendelijk klimaat
o Beperkte aansprakelijkheid: bedrijven kunnen slechts gedeeltelijk aansprakelijk
zijn tot het bedrag van de door hen gedane inbreng (wanneer het bedrijf flopt)
Nadelen
o Winst op korte termijn is belangrijker dan winst op lange termijn
o Belang aandeelhouders primeert (ook rol managers belangrijk)
o Alles voor de kostenefficiëntie (in kosten knippen – loon, materiaal, voorraad)
2.3 Groei
Samenvatting 4
economie
, Economische groei is verbonden met het kapitalisme. Elke producent streeft naar groei om te
kunnen concurreren met anderen, waardoor ook het hele systeem moet groeien. We gaan
steeds op zoek naar nieuwe efficiënte en goedkope manieren (en dus met minder middelen en
mensen, want deze kosten geld).
Groei is essentieel!
o Steeds op zoek naar nieuwe producten
o Meer winst
o Voldoende werkgelegenheid
Groei is relatief nieuw – iedereen streeft hiernaar
Economische groei niet altijd gelijk aan welvaartsgroei
Groei -> bevolking op niveau brengen waar iedereen basisbehoeften kan vervullen
KEYNES (1930)
“Economische groei op lange termijn is haalbaar, onder voorwaarde dat de
bevolkingsgroei onder controle blijft.”
FUKUYAMA (1996)
“Democratisch kapitalisme is ideaal om alle burgers maximale behoeftenbevrediging en
tevredenheid te bieden (in het Westen), nu nog in onderontwikkelde landen.”
Al die welvaart zadelt ons op met enorm keuzeprobleem depressie, burn-out
VB: Voedsel – steeds meer keuze aan vet- en suikerrijk eten, maar dit is ongezond. We
moeten dit weerstaan en dit is moeilijk. Steeds meer mensen met overgewicht!
INGLEHART: Zwak verband welzijn – welvaart in het Westen = gevoel van welzijn neemt
toe met de welvaart, maar steeds minder en minder
2.4 Grenzen aan de groei
Groei botst op uitputting grondstoffen & ruimte (ecologisten <>
vooruitgangsoptimisme)
Van groei naar stabilisering? (consummanderen in plaats van consummeren)
o Durven investeren in publieke voorzieningen (vb: nmbs)
o Zaken durven opgeven (vb: pc, tv, radio, laptop teveel!)
o Durven openstaan voor nieuwe concepten (carpool ipv allen eigen auto)
o Durven werken aan herverdeling (meer kapitaal naar arme landen)
Samenvatting 5
economie