Juridische argumentatieleer
Inleiding: situering van juridische argumentatieleer
1. Belang en beperkingen van het recht
Recht in tijden van grote maatschappelijke uitdagingen: recht als middel om beleid juridisch
bindend en afdwingbaar te maken.
- Juridische bindend = afspraken opleggen die verbindend zijn, waar je u verplicht aan
moet houden.
- Juridisch afdwingbaar = tanden van het recht.
- Recht als middel om conflicten te beslechten.
Belang van het recht in een rechtsstaat: grenzen aan wat de overheid mag doen.
- Rechtsstaat: de regels worden bepaal door het recht <-> de wil van de overheid.
Plaats van het recht in de maatschappij:
- Soms sturend: recht als normerend instrument.
- Soms volgende en beperkt: recht als codificerend instrument.
Relativiteit van het recht.
- In tijd en plaats.
- Impact: soms gedifferentieerd, niet doeltreffend of perverse effecten.
- Rechtspluralisme: naast elkaar bestaan verschillende regelgevende systemen.
2. Belang en beperkingen van JAL
Retorica en welsprekendheid: zeer lange traditie.
Leer van het redeneren en argumenteren.
1) Redeneren = aaneenschakelen van beweringen, waarbij één bewering (de conclusie)
wordt afgeleid uit één/meerdere andere beweringen (premissen).
- Binnen één persoon: monoloog <-> argumenteren is een dialoog met minstens twee
personen.
- Wat is een goede redenering?
o Dit is niet een juiste redenering in de zin van waarheidsgetrouwheid.
o Een geldige redenering: zuiver formeel criterium, namelijk het geldig afleiden van
de conclusie uit de premissen.
De premissen moeten niet gebaseerd zijn op waarheid.
2) Argumenteren: gericht op overtuigen.
- Tussen minsten twee personen, is een dialoog.
- Wat is een goed argument?
o Dit is niet een juist argument: in tegenstelling tot feiten hebben argumenten
geen absoluut waarheidsgehalte.
o Een geldig argument: geen vaststaand formeel criterium, wel verschillende
theorieën over welke argumenten inhoudelijk het meest overtuigen.
Deugdelijk argumenteren: argumenten die voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen.
3) Juridisch argumenteren = argumenteren in een specifieke context met eigen regels,
gebruiken en vakterminologie.
Redenering is niet hetzelfde als argumenteren.
1
, - Redeneringen zijn geldig of ongeldig, terwijl argumentaties deugdelijk of ondeugdelijk
zijn.
- Een geldige redenering vormt de basis voor een deugdelijk argument.
Belang van JAL:
- Argumentatie wordt recht, recht codificeert en stuurt de werkelijkheid.
- Inzicht in eigenheid van het juridisch argumenteren: sleutel tot de eigenheid van het
recht.
Beperkingen van JAL:
- Beperkt tot techniek.
- Taalvaardigheid en -beheersing.
JAL en AI:
- Opportuniteiten voor juristen: gebruik AI bij opzoekings- en schrijfvaardigheden: training
in andere vakken.
- Maar ook valkuilen: misinformatie, ontbrekende bronvermelding en beperkte
schrijfvaardigheid.
- AI als assistent, niet als plaatsvervanger.
Deel I. Redeneren
I. Cognitieve achtergrond
Hoofdstuk 1. De mens als dier met sterke cognitieve capaciteiten
Cognitieve capaciteiten < evolutionaire wortels -> theorie van het drievuldig brein of de
theorie van de triune brain.
- Oudste laag: reptielachtig brein: stuurt rigide, obsessief, compulsief en paranoïde gedrag.
- Tweede laag: oude zoogdierenbrein: emoties, drijfveren en motivatie, kennisverwerving,
tijdsbesef, geheugen, geur.
- Nieuwste laag: recente zoogdierenbrein: bijzondere cognitieve functies.
Opgepast: triune brain is niet wetenschappelijk nauwkeurig.
Voordeel: kader voor de menselijke onredelijkheid.
- Mensen en dieren verschillen niet alleen weinig qua cognitieve capaciteiten, op sommige
punten zijn dieren veel verstandiger.
- Humans vs. econs -> echte mensen vs. zuiver rationele actoren.
- Idee van mens als rationele actor is zeer invloedrijk in het recht -> bv. contractenrecht.
Gevolg van evolutionaire wortels van het menselijk redeneren: manipuleerbaarheid, dit kan
ook ten goed komen (nudging).
2
,Hoofdstuk 2. Systeem 1- en Systeem 2-denken
De twee snelheden die het menselijk brein heeft, kaderen binnen twee omvattende
systemen van informatievergaring en -verwerking -> systeem 1- en systeem 2-denken.
- Systeem 1: snel en intuïtief.
o Automatische piloot, stuurt de meeste van onze handelingen.
o Vaardigheden die zich ermee verbanden houden, bevinden zich in het
reptielenbrein -> we delen dit met andere dieren.
- Systeem 2: traag en rationaal.
o Enkel bewust te activeren.
- Opgepast: Systeem 1 ≠ emotie en Systeem 2 ≠ rede.
Overgang van Systeem 2 naar Systeem 1:
- Inslijting: de rol van ervaring.
- Keerzijde: de curse of knowledge: wanneer kennis vanzelfsprekend is, is deze vaak
moeilijker om over te dragen.
Onze cognitieve vaardigheden zijn al millennia ongewijzigd, maar de behoefte om complexe
redeneertaken uit te voeren is aanzienlijk toegenomen.
- Opletten: systeem 1-denken heeft de neiging om willekeurige informatie te verwerven
tot één coherent verhaal.
o Complottheorieën.
o Parallel met GenAI: hallucinaties.
- Kritisch nadenken: Systeem 2-denken activeren.
Hoofdstuk 3. Het brein als verbandenleggende machine
Systeem 1: spontaan verbanden leggen tussen allerlei soorten informatie.
- Piet ging skiën. Hij brak een been.
- Samenhang -> dit is niet hetzelfde als logica of toeval.
o Voordeel: coherent kader.
o Nadeel: verbanden zijn regelmatig niet correct.
Onjuiste verbanden en drang naar coherentie -> complottheorieën.
Systeem 2: actieve controle van verbanden.
Vier centrale verbanden:
1) Voorwaardelijke verbanden.
2) Via-verbanden.
3) Causale verbanden.
4) Als-het-ware-verbanden.
3.1. Voorwaardelijke verbanden
Bepaalde zin/uitspraak (propositie) vormt de voorwaarde voor een andere propositie.
- Als het 15h is, dan begint de les.
3.2. Via-verbanden (metonymie)
Hij heeft gisteren een paar glazen teveel gedronken, het kantoor gaat op teambuilding, …
Een ding/entiteit gebruiken (vehikelentiteit) om mentale toegang te krijgen tot een andere
entiteit (doelentiteit) die er in onze ervaring nauw verbonden mee is.
- Talrijke soorten: deel/geheel, oorzaak/gevolg, instituut/plaats, …
Ongericht en associatief: erg sterke verbanden.
Neiging om verbanden te leggen tussen dingen die niet gerelateerd zijn = apofenie.
Via-verbanden zijn op zich niet problematisch, maar mogelijk wel gevaarlijk.
3
, 3.3. Causale verbanden
Neiging om samenhangende gebeurtenissen in een relatie van oorzaak en gevolg tot elkaar
te plaatsen.
Correlatie = aangeven in welke mate variabelen verband met elkaar houden.
- Positief: als de ene variabele stijgt, stijgt de andere ook.
- Negatief: als de ene variabele stijgt, dan daalt de andere.
Correlatie is niet hetzelfde als causaliteit!
Eénduidige causale verbanden zijn zeldzaam: zes vergissingen:
1) Zwakke correlatie tussen feit 1 en feit 2.
2) Onbepaalde richting van het causaal verband.
3) Alternatieve verklaringen.
4) Overhaaste extrapolatie.
5) Vage beschrijving van de oorzaak.
6) Geen oog voor relevante kwantitatieve gegevens.
De kans op een causaal verband is groter als je positief op deze vragen antwoord:
3.4. Als-het-ware verbanden of metaforen
Metafoor = een concreet brondomein gebruiken om een entiteit uit het doeldomein te
begrijpen.
Abstracte concepten voorstellen als concrete zaken.
Zeer nuttig voor de framing van een debat.
Verschil met vergelijkingen zit in de uitspraak -> als.
Verschil met metonymieën:
- Metonymie berust op contiguïteit/aangrenzendheid en associatie: twee zaken maken
deel uit van hetzelfde conceptueel domein -> doel = toegang.
- Metafoor berust op een gelijkenis -> doel = begrip.
4