DEEL REDENEREN
1. De cognitieve achtergrond
Background info:
- Wat is een rechtstaat?: We wonen in een land waar de regels worden bepaald door het recht.
De rechtsstaat is een dam tegen onrecht, dictatuur,...
- Wat is redeneren?: Dat is het aaneenschakelen van beweringen die zullen leiden tot een
bepaalde conclusie.
→ Een redenering is goed als die juist is = een goede redenering heeft hier niet mee te
maken. Een goede redenering is een redenering die geldig is, zuiver geformuleerd en die je
kan afleiden uit je premissen.
- Wat is een goed argument? : niet hetzelfde als een inhoudelijk juist argument.
Deugdelijke argumenten zijn argumenten die voldoen aan bepaalde eisen
→ juridische argumenten= de kerntaak van elke jurist, argumenteren in een specifieke
juridische context
1.1 Waarom is dit belangrijk? → Cognitieve capaciteiten:
1. oudste laag: reptielachtig brein
→ Stuurt rigide, obsessief, compulsief en paranoïde gedrag
2. tweede laag: oud zoogdierenbrein
→ Emoties, drijfveren en motivatie, kennisverwerving, tijdsbesef, geheugen, geur
3. nieuwste laag: recente zoogdierenbrein
→ Bijzondere cognitieve functies, bv. inventiviteit en abstract redeneervermogen
Opgepast! Triune Brain is niet wetenschappelijk nauwkeurig
Voordeel: kader voor menselijke onredelijkheid
- Mensen en dieren verschillen niet alleen weinig qua cognitieve capaciteiten, op
sommige punten zijn dieren veel ‘verstandiger’
- Humans (echte mensen) vs. Econs (zuiver rationale actoren): hoewel mensen
niet irrationeel zijn, kunnen ze vaak hulp gebruiken om een nauwkeurig oordeel te
vellen en betere beslissingen te nemen. De concrete situatie waarin mensen zich
bevinden als ze beslissingen nemen, zorgt er samen met onze evolutionaire
voorgeschiedenis voor dat we maar zelden echt vrij en onbeïnvloed keuzes kunnen
maken.
, - Idee van mens als rationele actor is zeer invloedrijk (geweest) in het recht, bv.
contractenrecht
→ gevolg van evolutionaire wortel
We zijn gevoelig voor manipulatie: bv. in supermarkten aan de kassa liggen lekkere koekjes,
snoepjes,..
1.2. Wat bepaalt ons gedrag?
systeem 1;
snel intuïtief denken; een automatische piloot die de meeste van onze handelingen gaat sturen,
iemand gooit bal en je probeert het te vangen.
systeem 2:
traag cognitief denken: je weet dat je zo gaat handelen dus je probeert cognitief anders te handelen,
rustig nadenken over de volgende handelingen (enkel bewust te activeren). → systeem 2 scheidt ons
af van al de andere zoogdieren omdat wij, mensen, in staat zijn om cognitief te denken.
de keerzijde is de zogenaamde curse of knowledge: het is niet voor iedereen cognitief dus hoe ga je
deze aan andere mensen overdragen. De kennis is voor men zo vanzelfspreken geworden, dan het
overdragen ervan moeilijk is.
1.3. Het brein als verbandenleggende machine
● Systeem 1: Hier gaat men spontaan verbanden leggen tussen allerlei soorten informatie →
bv. Jan is gaan skien, en hij brak een been. De samenhang is niet logisch of toeval. Het
voordeel is dat er een coherent kader is, maar het nadeel is dat de verbanden regelmatig niet
correct zijn.
● Systeem 2: actieve controle van verbanden.
● Vier centrale verbanden:
- voorwaardelijk verbanden: bepaalde zin vormt een voorwaarde voor een andere
uitspraak. Een zin of uitspraak noemen we in één woord een ‘propositie’? Als de
ene propositie waar is, dan geldt dat ook voor de andere propositie die er in een
voorwaardelijk verband mee staat. (bv. Het is 8u30. De les begint.)
- via-verbanden: een ding of entiteit (vehikel entiteit) gebruiken om mentale toegang
te krijgen tot een andere entiteit (doel entiteit), die er nauw mee verbonden zijn.
Tunnel die van één begrip naar het andere begrip gaat.
, ❖ deel/geheel: fiets is stuk, maar eig is alleen de bel stuk, wat geldt
voor een deel geldt niet voor een geheel
❖ oorzaak-gevolg: warme trui aandoen en dan ga je warm krijgen, die
trui is niet warm, jij krijgt het gewoon warm
→ zijn heel intuïtief, op zich niet problematisch , maar mogelijk
gevaarlijk.
apofenie: De neiging om verbanden te leggen tussen dingen die
niet gerelateerd zijn. Goed voorbeeld hiervan is gamblers theory.
Gokkers gaan automatisch hun nieuwe gok baseren op het
resulattat van hun laatste gok, maar de verschillende gokken staan
niet in verband met elkaar. Het feit dat je de ene keer wint, betekent
niet dat je de volgende ronde ook wint. Er is bestaat geen verband
tussen uw laatste gok en uw volgende gok.
- causale verbanden: De neiging om samenhangende gebeurtenissen in een relatie
van oorzaak en gevolg tot elkaar te plaatsen. Correlatie gaat over het aangeven in
welke mate variabelen verband met elkaar houden, causaliteit is een verband met
een oorzaak (niet zomaar een verband maar een causaal verband). Correlatie zegt
dat er een verband bestaat, maar dat verband moet niet per se iets betekenen.
Causaliteit betekent dat er een causaal verband is en dit betekent altijd
iets!Correlatie dat in je systeem 1 denken zit moet je altijd verifiëren via het systeem
2 denken om uit te sluiten dat er geen causaal verband is.
stepping stone theorie: omdat iedereen die heroïne gebruikt ooit wel eens
cannabis heeft gebruikt gaan mensen concluderen dat cannabis tot heroïne leidt.
Het ene heeft niet per se met het andere te maken!! → Cognitief aannemelijker dat
het waar is.
- Als-het-ware verbanden: Hier ga je abstracte concepten voorstellen als concrete
zaken
1.4. De causale verbanden
eenduidige causale verbanden zijn zeldzaam; er zijn een zestal fouten
1. de correlatie is zwak tussen feit 1 en feit 2
2. de richting van een eventueel causaal verband bepalen
3. je moet op zoek gaan naar alternatieve verklaringen: vrouwen die bevallen via keizersnede,
die hun kinderen hebben een verhoogde kans op autisme. Er is een gemeenschappelijke
, oorzaak die beide factoren verklaren, namelijk obesitas. Keizersnede en autisme hebben
onderling geen causaal verband.
4. overhaaste extrapolatie: neerslag is goed voor de oogst, niet altijd! Regel die vaak klopt,
maar men gaat er dan vanuit dat het altijd klopt.
5. vage beschrijving van de oorzaak
6. geen oog voor relevante kwantitatieve gegevens
VOORBEELD BERKELEY
Als je kijkt zie je dat mannen sneller worden toegelaten. Je moet kijken naar de bredere
kwantitatieve context. Mannen deden een aanvraag bij faculteiten die sneller mensen toelieten en
vrouwen deden dat voor de opleidingen waar men moeilijker werd toegelaten.
1.5. Als het ware verbanden
Hier ga je abstracte concepten voorstellen als concrete zaken a.d.h.v. metaforen
1. met de grond gelijk maken; er is sprake van een bepaald cognitief verband
2. hun relatie staat op een kruispunt: betekent dat dat koppel zich bevindt op een plaats in
hun relatie waar ze niet weten welke weg/beslissing moeten maken
→ Metaforen zijn gevatter en niet meer uitgesproken dan vergelijkingen.
Metonymie: een ding of entiteit gebruiken om mentale toegang te krijgen tot een andere entiteit
die er in onze ervaring nauw mee verbonden is. Het berust op contiguïteit en associatie, twee zaken
maken deel uit van hetzelfde conceptuele domein; doel is de toegang, een shortcut nemen
→ gaat over entiteiten in hetzelfde conceptuele domein
Metafoor: gaat over het begrijpelijk maken van heel abstracte ideeën. Het berust op een gelijkenis,
het doel is begrip.
→ gaat over de entiteiten in een ander conceptueel domein.
OEFENINGEN:
1. metonymie
2. metonymie: Engeland en Australië