Inleiding privaatrecht — 2023-24
DEEL I. situering van het privaatrecht
Hoofdstuk 1: publiekrecht vs. privaatrecht
• publiekrecht -> staatsgezag, algemeen belang
- werking overheid
- verhouding overheid en burgers
• privaatrecht -> private belangen
- huwelijk, erfrecht, afstamming, aansprakelijkheid
- contracten tussen particulieren
- indien overheid optreedt als privaat persoon
• gemengde rechtsdomeinen
- fiscaal recht, sociale zekerheidsrecht
Hoofdstuk 2: privaatrecht
• materieel privaatrecht
- burgerlijk recht
-geheel van rechtsregels dat de onderlinge verhoudingen tussen private personen in het algemeen regelt
- gemeen privaatrecht: ‘gemeen’ = het is van toepassing tenzij bijzondere regimes
- bijzonder privaatrecht
- geheel van bijzondere rechtsregels die van het gemeen privaatrecht afwijken en die van toepassing zijn op
bijzondere verhoudingen
1. ondernemingsrecht: vtp op ondernemers (ook verzekeringsrecht, vennootschapsrecht en intellectuele-
eigendomsrecht)
2. sociaal recht: onderverdeling
- arbeidsrecht: verhoudingen (privé-) werkgevers en werknemers
- socialezekerheidsrecht: sociale uitkeringen en financiering ervan (publiekrechtelijke component)
3. economisch recht: economische verhoudingen op de markt (ook gemengd)
- privaat procesrecht
- gerechtelijke privaatrecht: procesrecht in burgerlijke zaken ook publiekrechtelijke component
Hoofdstuk 3: rechtsbronnen van het burgerlijk recht
• burgerlijk wetboek: 1804 Napoleon
- veel wijzigingen maar nog steeds deels van kracht
- Koen geens: hervorming burgerlijk wetboek
• De wet: bijzondere wetgeving
- Wet betreffende namen en voornamen
- Wetboek belgische nationaliteit
- Wet betreffende aansprakelijkheid voor producten met gebreken
- Deed afbreuk aan toegankelijkheid en overzichtelijkheid
- afbreuk aan consistentie van de materie
- door hervormingen alles centraliseren
• Decreten: regionalisering van het privaatrecht
- Onder invloed van defederalisering
- Zesde staatshervorming als vb.
• Andere bronnen van burgerlijk recht -> art. 1.1 BW
- Algemene rechtsbeginselen: buiten wettelijke toepassingen erkend en hebben kracht van wet
- fraus omnia corrumpit: verbod op fraude
- verbod op rechtsmisbruik (gedoficeerd: art. 1.10 BW); verrijking zonder oorzaak (art. 5.135 ev BW)
- Gewoonte: regel die voortvloeit uit bestendig gebruik, bindend karakter vindt steun in de algemene
overtuiging
- Rechtspraak en rechtsleer
- Internationale of supranationale verdragen
,Hoofdstuk 4: inleiding van het burgerlijk recht
• Drie deelgebieden
• Personen- en familierecht
- Personenrecht: niet-patriomoniale (niet in geld waardeerbare) regels inzake de persoon
- bekwaamheid, naam, nationaliteit
- Familierecht: niet-patrimoniale verhoudingen tussen de personen in een familiale verhouding
- verticale familiale relaties
- horizontale familiale relaties
• Vermogensrecht: regelt patrimoniale (in geld waardeerbare) verhoudingen tussen personen of tussen een persoon
en een goed
- Goederenrecht: de leer van goederen en aanspraken van een persoon op een goed
- zakelijke rechten = recht op een onmiddelijke heerschappij over een bepaald goed zonder tussenkomst van
een andere persoon
- Verbintenissenrecht: vermogensrechtelijke of patrimoniale verhoudingen tussen personen
- bevat regels over het ontstaan, de inhoud en uitvoering van verbintenissen en vorderingsrechten
- vorderingsrecht = patrimoniale rechtsband tussen personen op grond waarvan de schueldenaar iets
verschuldigd is ten behoeve een andere persooen, de schuldeiser en die in rechte kan worden afgedwongen
(art. 5.1, lid 1 BW)
- verbintenissen: ontstaan uit een contract of uit de wet (quasi-contract of uit het aansprakelijkheidsrecht: art
1382 ev oudBW
- Het bijzondere contractenrecht: bevat specifieke regels
• Familiaal vermogensrecht: regelt vermogensrechtelijke verhoudingen binnen de horizontale en verticale familiale
verhoudingen
- huwelijk of samenwonen: huwelijksvermogensrecht
- overlijden: erfrecht
Hoofdstuk 5: kenmerken en evoluties van het burgerlijk recht
• Autonomiebeginsel als leidend principe
- reactie tegen standenmaatschappij
- uitgangspunt = gelijke, autonome burger
- Drie kernbepalingen van het burgerlijk wetboek
1. (Individuele) eigendom: art. 544 oudBW – art 3.50 BW
2. Contractvrijheid: art 1134 oudBW – art. 5.14 BW
3. Foutaansprakelijkheid: art. 1382 oudBW
• Voornamelijk verzoening van conflicterende partijen, daarom aanvullend recht
- Burgers vullen zelf hun rechtsverhoudingen in en het privaatrecht vult aan waar nodig
- idem verbintenissenrecht
• evoluties -> maatschappelijke ontwikkelingen (3 belangrijke)
- Evolutie 1: vermaatschappelijking van het privaatrecht (of solidarisering)
- gevolg van toenemende sociaal-economische ordening van de maatschappij
- wilsautonomie wordt begrensd, relativiteitsbeginsel gespecificieerd en invoering
tegenwerpbaarheidsbeginsel
- toenemende ingrijpen overheid, dwingend recht gesanctioneerd met nietigheid
- Evolutie 2: meergelaagdheid van het privaatrecht
- inmenging europeanisering en internationalisering
- ondanks tendens naar convergentie van het recht op nationaal vlak toch versnippering
- Evolutie 3: constitutionalisering
- toenemende invloed van (publiekrechtelijke) grondrechten, grondwettelijkheidsbeginsel (art. 10-11 GW)
- evolutie relativeert het onderscheid tussen privaat- en publiekrecht
• hercodificatie
, DEEL II. Basisconcepten en -beginselen
Hoofdstuk 1: Het rechtssubject en de vermogensleer
Afdeling 1: wie is een rechtssubject?
• De spelers/actoren in het burgerlijk recht; degene voor wie het burgerlijk recht geldt
- Persoon is drager of titularis van rechten en plichten
- De fysieke persoon of de natuurlijke persoon en de rechtspersoon (sensu stricto)
• Rechtspersoonlijkheid = geheel van rechten en plichten van een persoon
- enerzijds staat en anderzijds bekwaamheid van de persoon
- vermogen: geheel van patrimoniale rechten (activa) en plichten (passiva) art 3.35, lid 1 BW
A. De natuurlijke persoon (en de vermogensleer)
1. Wie is een natuurlijk persoon?
• De mens, alleen de mens en elke mens
- alleen de mens: geen uitzonderingen
-dieren en voorwerpen zijn geen natuurlijke persoon en hebben geen rechten noch plichten -> art. 3.39 BW
• Vermogensleer
- Principes vermogensleer: iedere mens is een persoon en is als persoon drager van rechten en plichten, de
patrimoniale rechten en plichten = het vermogen
- de vermogensleer verbindt de pers en het vermogen, 4 principes (art 3.35, lid 2 BW)
1. Elk persoon heeft een vermogen
2. Alleen een persoon kan een vermogen hebben
3. Een vermogen bestaat zolang een persoon bestaat
4. Elk persoon heeft slechts 1 vermogen
- Principe 1 & 2: iedereen heeft een vermogen, ook wie enkel schulden heeft en enkel een persoon heeft een
vermogen
- Principe 3: bestaan vermogen bepaald door bestaan person
- vermogen in zijn geheel is onoverdraagbaar, enkel bij overlijden (overgang mortis causa)
- bij rechtspersoon: algemene overgang bij fusie of splitsing (art 12:13, 3° WVV) alg (art. 3.14 BW)
- Principe 4: één en ondeelbaar vermogen
- persoon is ondeelbaar, vermogen ook (artt. 3.35 en 3.36 BW)
- schuldenaar staat met al zijn goederen in voor alle verplichtingen
Uitzonderingen: onbeslagbare goederen ( art 1408 oudBW)
kwaliteitsrekeningen zijn afgesheiden van het vermogen
ook afgescheiden nalatenschapsboedel
1. Aanvaarden erfenis onder voorrecht boedelbeschrijving -> zo geen schulden: art 4.52 BW
2. Schuldeiser van nalatenschape de afscheiding eisen: art 4.99 §1 BW
• Een vermogen is een juridische algemeenheid (art. 3.35, lid 1 BW)
• Dynamisch karakter, de samenstelling fluctueert (art idem)
- een schuldeiser moet deze fluctuaties dulden (onder voorbehoud van actio publiciana)
• Zakelijke subrogatie, de wisselende samenstelling van het vermogen leidt ertoe dat -> goederen in het vermogen
komen en de plaats innemen van goederen die het vermogen verlaten art. 3.10 BW
B. De rechtspersoon (vs. Feitelijke vereniging)
1. hetzij een groepering van rechtssubjecten, hetzij een afgezonderd vermogen
2. dat als eeen eenheid met een eigen vermogen wordt behandeld
3. dat het uitsluitend of preferentieel executie object uitmaakt van zijn schuldeisers en
4. fungeert in een gegeven rechtssysteem
• Kenmerk 1: groepering van rechtssubjecten of afgezonderd vermogen
- Groepering van personen: rechtspersoon van publiekrecht, of van privaatrecht (vereniging of vennootschap)
- afgezonderd vermogen: stichting
1 stichting van openbaar nut -> door de overheid, door de wet erkend en streven een door de wet erkend doel
na van algemeen belang
2 private stichting-> opgericht door private personen, hebben een privaat- belangenloos doel