Nederlands: Taalbeschouwing 2 – Grammatica
Vragen handboek spraakkunst
Het voorzetsel – pagina 117
1) Beschrijf de syntactische valentie v/h vz.
- Voorzetsel heeft altijd complement (vormen samen voorzetselconstituent)
o Nominale constituent/substantief: Mieke houdt [van haar
buurvrouw]
o Vnw.: Mieke houdt [van haar]
Vz. + pers. vnw. in objectsvorm
o Voorzetselconstituent: Wacht [tot [na het eten]]
o Bijwoordelijke constituent: [vanaf hier]
o Bijzin: een cadeautje [voor als je jarig bent]
- Voorzetselconstituent heeft nooit functie van onderwerp of LV
2) Welke vorm krijgt het pers. vnw. als complement v/e vz.?
Objectsvorm
Het voegwoord – pagina 127-128
1) Leg het verschil tussen nevenschikkende & onderschikkende voegwoorden
uit.
Nevenschikkend voegwoord: verbindt gelijkwaardige elementen (met
dezelfde syntactische valentie) Bv. ‘Ik blijf thuis, want ik ben ziek’
Onderschikkend voegwoord: verbindt ongelijkwaardige elementen,
verbindt twee zinnen, leidt bijzinnen in. Bv. ‘Ik blijf thuis omdat ik ziek ben’
2) Leg het verschil tussen voegwoorden & voegwoordelijke bijwoorden uit.
Voegwoordelijke bijwoorden verschillen op syntactisch vlak met de
voegwoorden. Syntactisch gedragen ze zich namelijk als bijwoorden: ze
kunnen verschillende plaatsen in de zin innemen, ze behoren als het ware
tot de volgende zin, en hebben dus een zinsdeelfunctie (bijwoordelijke
bepaling), en ze veroorzaken soms inversie. Bv. ‘Ik heb honger. Daarom
eet ik een boterham’
Voegwoorden zijn plaatsvast in een zin, ze zijn als het ware
scharnierelementen tussen zinnen/zinsdelen in. Ze behoren niet tot de
volgende zin en hebben dus geen zinsdeelfunctie. Ze veroorzaken ook
nooit inversie. Bv. ‘Ik eet een boterham en jij eet een banaan’
3) In een zin als ‘Ik ben ziek, dus ik blijf thuis’, is ‘dus’ voor de ene
grammatica een bijwoord, voor de andere een voegwoord. Geef een
argument voor beide stellingen.
‘Dus’ is een nevenschikkend voegwoord wanneer het geen inversie
veroorzaakt in de erop volgende zin zoals in ‘Ik ben ziek, dus ik blijf thuis’.
Het behoort dan niet tot de volgende zin, maar staat tussen de twee
, verbonden zinnen. Als ‘dus’ wel inversie veroorzaakt, zoals in ‘ik ben ziek
dus blijf ik thuis’, behoort het wel degelijk tot de volgende zin en noemen
we het een voegwoordelijk bijwoord.
Er zijn ook argumenten om ‘dus’ altijd als voegwoordelijk bijwoord te
beschouwen, ook als het geen inversie veroorzaakt. Andere
voegwoordelijke bijwoorden die normaal vooraan in de zin geen inversie
veroorzaken, zoals ‘immers’ en ‘integendeel’ worden nooit voegwoord
genoemd. Bv. ‘Hij komt niet. Immers, hij is ziek’ of ‘Hij komt niet.
Integendeel, hij blijft thuis’.
‘Dus’ kan gecombineerd worden met ‘en’, terwijl een syntactisch kenmerk
v/d voegwoorden is dat ze onderling eigenlijk niet gecombineerd kunnen
worden. Bv. ‘Hij is ziek en dus hij komt niet’ en ‘Hij is ziek *en maar hij
komt niet’.
4) Dat komt voor in versch. subcategorieën v/d voegwoorden. Welke? Geef
telkens een voorbeeld.
- Grammatisch verbindend voegwoord: ‘Geert beweert dat hij hard
gestudeerd heeft’
- Voegwoord van causaliteit: ‘Ben je ziek, dat je zo groen ziet?’ informeel
- Voegwoord van gevolg: ‘Dat boek is zo dik dat je het niet in één avond uit
kunt lezen’
- Voegwoord van doel: ‘Je moet op tijd weggaan, dat je niet te laat komt’
- Beperkend voegwoord: ‘Niet dat ik weet’
5) Noem je ‘behalve’ een voegwoord of een voorzetsel? Geef een syntactisch
argument.
‘Behalve’ kan je gebruiken met een persoonlijk voornaamwoord in de
subjectsvorm, zoals bij behalve ik. Dit is een syntactisch kenmerk van de
voegwoorden. Dit zou je niet kunnen doen als ‘behalve’ een voorzetsel zou
zijn, want een voorzetsel kan je enkel gebruiken met een persoonlijk
voornaamwoord in de objectsvorm (*ik hou van hij ik hou van hem).
De zin – pagina 180
1) Juist of fout:
a. Alle zinsdelen zijn constituenten
Alle zinsdelen zijn vaak ook constituenten, behalve als je zinsdeel
begint met een voegwoord. Bv. Josiane / fluit / als een kanarie als
= voegwoord vgl. + als een kanarie = elliptische bijzin. In navolging
v/d ANS zien wij een bijzin niet als een constituent.
b. Alle constituenten zijn zinsdelen
Constituenten zijn vaak, maar niet altijd zinsdelen. Voorbeeld
wanneer constituent gelijk is aan een zinsdeel: Josiane / houdt / van
kanaries NC + ond.