Nederlands: Taalbeschouwing 2 – Grammatica
Deel I: Het woord
- Woordontleding/woordleer: woordsoort benoemen o.b.v. syntactische,
morfologische & semantische kenmerken
- Zinsontleding/zinsleer: zinsdelen onderscheiden o.b.v. functie in zin
- ANS = Algemene Nederlandse Spraakkunst (= grammatica)
Voorzetsel/prepositie
Morfologisch
- Onveranderlijk
Semantisch
- Drukt relatie uit: relatie- of betrekkingswoord
o De scanner staat op de tafel.
Syntactisch
- Kan niet op zichzelf gebruikt worden, heeft altijd complement (vormen
samen voorzetselconstituent)
o Nominale constituent/substantief: Mieke houdt [van haar
buurvrouw]
o Vnw.:
Mieke houdt [van haar]
Vz. + pers. vnw. in objectsvorm
De VzC kan de vorm v/e voornaamwoordelijk bijwoord
aannemen (op dat > daarop)
Iets bij zich hebben: wederkerend vnw.
o Voorzetselconstituent: Wacht [tot [na het eten]]
o Bijwoordelijke constituent: [vanaf hier/daar]
o Bijzin: een cadeautje [voor als je jarig bent]
o Voorzetselbijwoord: Ik ben [naar buiten] gelopen.
- Voorzetselconstituent heeft nooit functie van onderwerp of LV
- Opgelet: vz-bw. zijn geen voorzetsels, er staat geen complement bij
Ze gaan samen uit uit = deel van scheidbaar samengesteld
ww.
Het boek is uit uit = predicaatsnomen
Ik zit boven boven = plaatsbepaling
Indeling
- Voorzetselcombinaties
o Zij loopt achter hem aan
o Hij loopt met haar mee
o Door de jaren heen
- Voorzetseluitdrukkingen: combinaties v. woorden met waarde van één vz.
p. 116 HB Spraakkunst
o Met medewerking van
o Door middel van
o Naar aanleiding van
, Voegwoord (conjunctie)
Morfologisch
- Onveranderlijk
Semantisch
- Relatie- of betrekkingswoord
Syntactisch
- Kan nooit op zichzelf gebruikt worden, moet dingen aan elkaar koppelen
- Voegw. + pers. vnw. in subjectsvorm is mogelijk
- Onderling niet combineerbaar: Hij is ziek *en maar hij komt toch
Indeling
- Nevenschikkend voegwoord: verbindt gelijkwaardige elementen (met
dezelfde syntactische valentie)
o Subst.: Jan en Piet; zowel Jan als Piet
Zowel…als… = reeksvormer = als het aantal
verbindingswoorden gelijk is aan het aantal leden
Voegwoord = als het aantal verbindingswoorden kleiner is
dan het aantal leden
o Adj.: dik en dun
o Vz.: licht is aan of uit
o PV’s: slaapt of waakt hij?
o Zelfst. zinnen: hij eet een boterham want hij heeft honger
NEVENSCHIKKING OF COÖRDINATIE
- Onderschikkend voegwoord: verbindt ongelijkwaardige elementen
o Verbindt twee zinnen, leiden bijzinnen in
Zelfst. zin (zin met voor-PV) + bijzin (zin met achter-PV)
Hij denkt dat hij een broek nodig heeft
o Volledige bijzin = bijzin met ond. + PV
o Beknopte bijzin = geen ond. + infinitief/VD
ONDERSCHIKKING OF SUBORDINATIE
o Soorten
Grammatisch verbindend: dat, of, om
Tijd: voor(dat), tot(dat), terwijl, zolang als, zodra, sinds, toen,
nu, als, wanneer, na(dat)
Toen: ‘op het moment dat’, eenmalig, eenmalige
periode in iemands leven (geen herhaling)
o Toen ik jong was…
o Toen ik die beelden zag, barstte ik in snikken uit
Als: herhaling, ‘telkens als’, ‘elke keer’
o Als ik die beelden zag, barstte ik in snikken uit
Wanneer: formele vorm van ‘als’
o Wanneer ik die beelden zag, barstte ik in snikken
uit
Causaliteit: omdat, doordat, aangezien, door, met