Inleiding in de filosofie
Inleiding
1.1 Plato’s grot
- Beeld je in dat er mensen zijn die vastgeketend zitten maar op een manier waarop dat je niet weet
dat je vastgeketend bent. Je zit met je rug naar een muur en aan die muur lopen mensen met allerlei
voorwerpen voorbij. Ze steken die voorwerpen boven die muur en helemaal achteraan de grot is een
vuur. Dat vuur zendt licht uit en het licht zorgt ervoor dat er schaduwen van die voorwerpen vallen.
De gevangenen gaan ervan uit, zonder het besef vd muur, dat wat zij zien de werkelijkheid is. Op
een gegeven moment wordt 1 van die gevangenen bevrijdt, buiten de grot. Daar ziet hij pas de
echte werkelijkheid en beseft dat alles wat hij binnen die grot zag nep was. Die persoon komt terug
en zegt tegen anderen dat wat ze zien niet de echte werkelijkheid is. De andere gevangenen worden
kwaad.
- filosofie vertrekt vanuit de verwondering
o verwondering wordt als iets positief gezien maar het kan neutraler
o het vertrekt vanuit een ervaring van betekenisverlies
ineens zie je de dingen die evident / duidelijk / helder waren anders
het hoeft niet actief te zijn, het kan je ook overkomen
verschillende vormen betekenisverlies
dramatisch: je ziet het allemaal even niet meer zitten
productief: je wilt een uitdrukking geven aan je ervaring door bv. een
gedicht, schilderij
theoretisch: een kritische en afstandelijke houding tavh moment van
betekenisverlies
- actief en passief
o actief: bewust kijken naar de werkelijkheid en datgene wat evident is onderzoeken
op de evidentie ervan
wat is de werkelijkheid?
verhaal grot Plato
o een antwoord op wat de werkelijkheid is in termen van
zintuiglijkheid is volgens hem niet de echte werkelijkheid
Zizek: de werkelijkheid zoals de werkelijkheid is kunnen we niet
kennen
o hij zegt dat we niet id werkelijkheid / ‘the Real’ leven maar id
symbolische orde
wat wij ervaren is al een structuur / orde die door
andere voor ons allemaal bepaald is en is dus niet de
echte werkelijkheid
vb. taal, welke naam bepaalde voorwerpen hebben, …
o wereld = vooraf geordende structuur
o tweede natuur / the Symbolic wordt het voorwerp van
kritische reflectie
niet bewust zijn ervan
vb. een tafel is een tafel je denkt er niet over na
o betekenisverlies: de realiteit laat zich terug zien en we zien
dat de symbolische orde maar een door mens gemaakte orde
is
Husserl: de echte wereld is de wereld vd wetenschap en de
leefwereld vloeit eruit voor, is iets secundair
vb. we zeggen ‘ik luister naar muziek’ maar eigenlijk zijn het
geluidsgolven
- voorwerp van verwondering = alles
- “waarom?” “daarom!” vs de blik vh kind
o Nietzsche: blik vh kind
, de filosofie bekijken als kind, terug de vele vragen stellen die je toen stelde
en dus niet tevreden zijn met het daarom
hij zegt dat er 3 fases zijn: kameel -> leeuw -> kind
1.2 filosofie en ideologie
- filosofie = wetenschap
o argumentatie
o technisch vocabularium
o stelling poneren
o verwondering blijft ih spel
filosofie stelt zich open
ruimte voor kritiek en vragen waardoor dus vooruitgang mogelijk is
- ideologie
o definitieve zekerheden
o conservatief
men houdt niet van veranderingen en er is dus geen ruimte voor
verwondering en kritiek
o ‘verfijning’
1.3 historiciteit vd filosofie
- theorie of een bepaalde benadering vd werkelijkheid is afhankelijk vd spatio-temporele
context
o vragen en antwoorden veranderen voortdurend
iemand die id 16e eeuw naar de werkelijkheid kijkt doet dat op een andere
manier dan iemand die bv. uit de 4de eeuw komt
- filosofie is wezenlijk historisch
o Hegel: “Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken erfasst.”
een filosofisch systeem is een reflectie van een tijdsgeest
vb. aan een gebouw zien: dat is typisch van die tijd
- ook de interpretatie is historisch bepaald
o historisering vh object: om iets te begrijpen moet je het kunnen begrijpen in een
historische context
=> ook degene die naar dat object kijkt is historisch bepaald
= historisch object én subject
als enkel het object historisch zou zijn en het subject niet dan zou elke
geschiedenis dezelfde zijn
geen objectieve maatstaf
er zijn enkel verschillende observaties en dus geen algemene juiste
interpretatie
1.4 wereldbeelden
- normen en waarden waar we ons bewust van zijn, die we delen en meenemen naar de
werkelijkheid
- bestaanshorizon waarin we zijn ‘geworpen’
o horizon / grens kunnen we nooit bereiken
o Heidegger: geworfenheit
we komen als mens altijd ergens in terecht dat voor ons is gekozen
o slechts gedeeltelijk expliciteerbaar
- veranderlijk
, o hoe groot is zo een tijdsgeest? We gaan ervan uit dat er bepaalde periodes zijn die
een uiting zijn van een bepaald overkoepelende horizon
revoluties
avant-garde
breuken
- wijsbegeerte vs wereldbeeld
o conservatief vs legitimerend
o kritisch vs progressief
, Deel I: lotgevallen filosofische rationaliteit
2 Oudheid
2.1 van mythos naar logos
- mythos = verhaal
o Nestle schreef een boek van mythos naar logos
vb. Persephone, de dochter van Demeter werd geroofd door Hades. Ze was verantwoordelijk
voor de seizoenen en de landbouw. Doordat ze werd meegenomen naar de onderwereld
treurt de iedereen. Zeus gaat bemiddelen en er is een compromis. Hades wou nog een
laatste avondmaal en ze aten granaatappelpitten. Demeter eet er 6, dit stond voor 6
maanden en dus 2 seizoenen. Voor elke granaatappelpit die ze gegeten heeft moet ze
beneden blijven, dat kennen we nu als de herfst en de winter. Als ze naar boven komt is het
lente en zomer.
het is niet gedateerd
heel lang grond-leggende gebeurtenis om werkelijkheid te verklaren
niet kritisch
het verhaal heeft problemen
normatief en legitimerend
verklaart niet alleen waarom dingen zijn wat ze zijn maar geeft ook
aan waarom de dingen zo moeten zijn
- cultuurschok 6de eeuw v. Chr.
o contact vreemde volkeren
Turkije ligt op kruispunt van veel handelsroutes
de Grieken gingen daar veel kolonies stichten, ze gaan handel drijven en
hun vaststelling is al snel dat andere volkeren dingen anders bekijken dan
hun
Ethiopiërs zeggen dat hun goden zwart zijn en een platte neus
hebben, de trakiërs dat ze blauwe ogen en rode haren hebben, …
o betekenisverlies: door contact met andere mensen ga je je
eigen wereldbeeld in vraag stellen
hier komt voor het eerst kritiek op antropomorfisme = toekennen van
menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens
o mondelinge naar schriftelijke cultuur / codifcatie
eerst was er een orale cultuur en werden verhalen doorverteld door
rondtrekkende zangers
opschrijven = afstand
je verhoudt je anders tot iets wat geschreven staat dan iets dat je
verteld wordt
het vertelde is momentaan, verdwijnt ook weer en blijft maar
gedeeltelijk hangen
iets dat geschreven is blijft
=> kritiek op mythe
- logos = rede, uit-leg
o = rationaliteit
o alles wat te maken heeft met het geschreven woord, afstand, verklaring, theorie,
idee, uitleg, …
o in contrast met de mythos als verhaal
o zoekt naar objectiviteit (= voor iedereen hetzelfde), universaliteit (= overal
hetzelfde) en systematiek (= op een bepaalde manier geordend zijn)
-> deze zaken zorgen ervoor dat er een andere kijk komt naar de werkelijkheid
- mythos -> mytho-logie -> logos
o het is niet omdat deze 2 theogonieën niet naast elkaar kunnen staan, dat er geen
systematiek in zit