EXAMENVRAGEN
EXAMEN JANUARI 2020
1. Wat houdt artikel 11 Ger.W. in?
a. Dat de gerechtsdeskundige enkel vaststellingen mag verrichten en technisch advies geven, doch geen
juridische kwesties mag beslechten in het kader van de gerechtsexpertise door de rechtbank bevolen.
b. Dat de rechter niet vermag te oordelen bij wege van materiële rechtsnorm.
c. Dat de rechter niet mag oordelen tijdens de pleidooien, en dus voor het vonnis.
d. Geen van deze opties
2. Mevrouw Ina Janssens, wonende te 1040 Brussel, Tervurenlaan 6, wordt door de aannemer, die in haar
woning werken heeft uitgevoerd, bij exploot van 5 juli 2021 gedagvaard om op donderdag 15 juli 2021 te
verschijnen voor de Vrederechter van het kanton Etterbeek in betaling van een bedrag van 4500 euro in
hoofdsom, een forfaitair schadebeding van 10% en de verwijlinteresten aan 10% vanaf de vervaldag van de
factuur, hetzij 10 september 2019. Mevrouw Janssens verschijnt niet en wordt bij verstek veroordeeld tot
betaling van de gevorderde hoofdsom, hetzij 4500 euro, vermeerderd met de verwijlinteresten vanaf de
datum van dagvaarding, met dien verstande dat de interestvoet wordt herleid tot de wettelijke
interestvoet, hetzij 2%. Het schadebeding wordt verworpen. De aannemer stelt bij een verzoekschrift,
aangetekend verzonden aan de griffie van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel,
hoger beroep in tegen het vonnis, in zoverre zijn vordering wordt afgewezen.
a. Het vonnis van de eerste rechter is bij verstek gewezen, zodat de aannemer hiertegen verzet diende in
te stellen.
b. Het hoger beroep van de aannemer is niet ontvankelijk, want het vonnis van de vrederechter is in
laatste aanleg gewezen, zodat enkel cassatieberoep openstond.
c. Het hoger beroep van de aannemer is ontvankelijk want de beslissing werd in eerste aanleg gewezen.
d. Het hoger beroep van de aannemer is ontvankelijk want de beslissing werd in eerste aanleg gewezen
en de appelrechter kan, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, opnieuw uitspraak
doen over het volledige geschil en, desnoods, de vordering van de aannemer, ook wat betreft de
hoofdsom, volledig afwijzen
3. De heer Jan Peeters is advocaat. Hij beoefent dit beroep zelfstandig en als natuurlijk persoon. Hij heeft op
1 april 2021 een fitness-abbo met personal coaching en voedingsadvies afgesloten bij een lokale club en dit
voor 1 jaar. Kostprijs: 3600 euro. De overeenkomst werd evenwel nooit ondertekend en blijkt enkel uit een
e-mailbericht van de heer Jan Peeters. De heer Peeters laat na dit abbonement te betalen, alhoewel hij er
enkele malen gebruik van heeft gemaakt. Hij protesteert de hem geadresseerde factuur. De fitnessclub
gaat over tot dagvaarding van de heer Jan Peeters in betaling. De heer Peeters betwist het bestaan van de
overeenkomst.
Hoe kan de fitnessclub het bewijs leveren van deze overeenkomst?
a. De geprotesteerde factuur kan dienen als sluitend bewijs.
b. Enkel de e-mail van de heer Peeters volstaat daartoe.
c. Niet, want dit kan enkel met een ondertekend geschrift en dat ligt niet voor.
d. De e-mail van de heer Peeters komt in aanmerking als begin van bewijs door geschrift en dat kan
worden aangevuld met het vermoeden dat volgt uit het regelmatig fitnessbezoek.
,4. In welke situatie kan je de exceptie van uitputting van rechtsmacht opwerpen?
a. Dezelfde rechter wordt gevraagd de ongegrondheid van de vordering uit te spreken nadat hij de
verweerder reeds heeft veroordeeld tot betaling van 1 euro provisioneel wegens vaststaande
aansprakelijkheid, met bijkomend de aanstelling van een gerechtsdeskundige ter concrete
schadebegroting.
b. Wanneer er geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat tegen de rechterlijke uitspraak.
c. Dezelfde rechter wordt bij toepassing van art. 19, lid 3 Ger.W. gevraagd te oordelen over de
aanpassing van een eerder door hem bevolen voorlopige maatregel, en dit wegens nieuwe
omstandigheden.
d. Geen van deze opties
5. Welk antwoord op de volgende vraag is juist?:
Wanneer een procespartij naliet (tijdig) te concluderen of haar conclusies (ambtshalve) zag geweerd
worden:
a. Mag deze procespartij op de vastgestelde rechtsdag pleiten, doch dit geldt niet als een conclusie;
b. Mag deze procespartij op de vastgestelde rechtsdag niet het woord nemen;
c. Mag deze procespartij op de vastgestelde rechtsdag pleiten, en de rechter moet er op antwoorden;
d. Mag deze procespartij op de vastgestelde rechtsdag pleiten. De (diligente) tegenpartij kan na het
pleidooi enkel nog mondeling repliceren op dat pleidooi.
6. De vennootschap Lannes, met maatschappelijke zetel te Lectoure (FR), is van oordeel dat de vennootschap
Murat, met maatschappelijke zetel te Zevergem, haar nog een bedrag van 37500 euro verschuldigd is
wegens niet-betaalde facturen. De ingebrekestellingen die de vennootschap Lannes in dat verband
verstuurd heeft, bleven onbeantwoord zodat zij zich genoodzaakt zag op vrijdag 26 augustus 2021 een
dagvaarding te laten betekenen aan de vennootschap Murat om te verschijnen voor de
Ondernemingsrechtbank Gent, afdeling Gent. Op welke dag zal de inleidingszitting ten vroegste kunnen
plaatsvinden?
a. 15 september 2021
b. 3 september 2021
c. 4 september 2021
d. 6 september 2021
7. Volgende beslissingen worden op de zitting van vandaag genomen door de burgerlijke kamer van de
rechtbank van eerste aanleg Leuven:
- De beslissing tot uitstel van de zaak Janssens / Pieters naar de zitting van 27 augustus 2021, waarbij de
persoonlijke verschijning van de partijen wordt gelast
- Een akkoordvonnis inzake De Wit / NV Druiven
- Een vonnis inzake Copernicus / Moonen waar ze zich bevoegd verklaart en conclusietermijnen bepaalt
- Inzake Boels / Boels wordt een plaatsopneming bevolen
- Inzake Stad Leuven tegen X wordt alvorens recht te doen een gerechtsdeskundige aangesteld
Tegen hoeveel van deze beslissingen/vonnissen kan onmiddellijk op ontvankelijke wijze hoger beroep
worden ingesteld:
a. Geen
b. 1
, c. 2
d. 3
8. A heeft een brandverzekeringspolis afgesloten bij verzekeringsmaatschappij B ter dekking van het
brandrisico met betrekking tot zijn woning. Tijdens de looptijd van de overeenkomst brandt de woning af.
A doet aangifte van het schadegeval bij B en vraagt vergoeding voor de brandschade. B is van mening dat
de brand opzettelijk werd gesticht door A en hij dus bevrijd is van zijn dekkingsplicht; B weigert A te
vergoeden voor de schade. A dagvaardt B voor de rechtbank en vraagt schadevergoeding overeenkomstig
de verzekeringsovereenkomst. Welke stelling mbt de bewijslast is correct?
a. A moet niks bewijzen
b. A moet de brand bewijzen, dat er een verzekeringsovereenkomst is die voorziet in dekking voor brand
EN dat de brand onopzettelijk werd gesticht
c. A moet de brand bewijzen, dat er een verzekeringsovk is die voorziet in dekking voor brand; B moet
bewijzen dat brand opzettelijk werd gesticht door A
d. Geen van deze opties
9. A heeft in eerste aanleg veroordeling bekomen van B tot betaling van een schadevergoeding van 200.000
euro; het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. Alhoewel A om uitsluiting van het kantonnement had
gevraagd, heeft de rechtbank het recht op kantonnement in hoofde van B bevestigd. B heeft
gekantonneerd en heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling. Kan A vooralsnog om uitsluiting
van het recht op kantonnement verzoeken lastens B? Welk antwoord is juist?
a. Ja, middels een verzoek tot verbetering van het bestreden vonnis
b. Ja, middels de procedure van korte debatten in deze beroepsprocedure
c. Ja, dit is mogelijk, maar niet in deze beroepsprocedure; A dient daarvoor een zelfstandig, principaal
hoger beroep in te stellen
d. Nee, dit is sowieso onmogelijk
10. A dagvaardt zijn nabuur B in schadevergoeding omdat hij schade lijdt aan zijn woning ingevolge de
verbouwingswerken van B; de vordering wordt uitsluitend gebaseerd op de artikelen 1382-83 O.B.W. Zij
wordt door de rechtbank in eerste aanleg als dusdanig afgewezen bij gebreke aan bewijs van een fout. A
zou vooralsnog graag vergoeding bekomen op grond van 544 O.B.W. (abnormale burenhinder). B heeft het
vonnis 2 wegen terug laten betekenen aan A.
Welke stelling is juist?
a. A kan de vordering opnieuw instellen voor de rechter in eerste aanleg, doch ditmaal gebaseerd op 544
OBW
b. A kan hoger beroep instellen en zich in graad van hoger beroep op deze “nieuwe” rechtsgrond
beroepen
c. A kan aan de rechter om een heropening vragen van de debatten, onder verwijzing naar zijn “nieuwe”
rechtsgrond
d. Er is geen oplossing, het kalf is verdronken.
11. OPEN VRAAG: Bij arrest van 11 juni 2021 sprak het HvC in verenigde kamers een arrest uit waarin de
volgende motivering voorkomt:
Uit de wetgeschiedenis van de wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht
en houdende diverse bepalingen inzake justitie, waarbij voormeld artikel 1050, tweede lid, werd gewijzigd,
blijkt de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat een beslissing alvorens recht te doen, waaronder