HOOFDSTUK 4 DE LATE MIDDELEEUWEN: SOEVERINITEIT VERSUS
COMMUNALISME, CONSTITUTIONALISME EN PARLEMENTARISME
§1. COMMUNALISME (DE STEDEN)
A. DE STADSRECHTEN
Tijdens de Romeinse bezetting waren er in onze regio enkele grote handel-
en nijverheidscentra, zoals Tongeren, die ook administratieve
hoofdplaatsen van civitates waren.
In de Late Middeleeuwen kregen steden de iure stadsrechten, waarmee
hun zelfstandigheid werd erkend.
De oudste stadsprivileges in België zijn van Hoei (1066) en
Geraardsbergen (1068). Steden zoals Gent en Brugge bloeiden door
handel, wat leidde tot sociale en culturele vooruitgang.
Een stad werd beschouwd als een publiekrechtelijke entiteit met eigen
rechten, bestuur en rechtspraak, gereguleerd door het stadsrecht. Dit
stadsrecht, vastgelegd in een stadsbrief of keure, verleende privileges die
het algemene landrecht overtraden.
De landsheer verleende deze rechten, vaak de facto vastleggend wat al in
de praktijk bestond.
Spanningen tussen steden en het centrale gezag waren echter continu
aanwezig, soms leidend tot opstanden.
Ondanks het stedelijke verzet versterkte het centrale gezag zich in de
Bourgondische periode.
B. STADSPOORTERS: DE EERSTE BURGERS
In steden werd voor het eerst macht losgekoppeld van bezit.
Terwijl politieke macht op het platteland afhankelijk was van grondbezit,
hadden stadsburgers (poorters) politieke rechten, ongeacht hun bezit.
Poorterschap verkreeg men via erfenis, huwelijk, of door betaling en het
afleggen van een eed, en het bood voordelen, zoals berechting door de
eigen stedelijke rechtbank. Alleen mannelijke poorters konden actief
deelnemen aan het stadsbestuur, en sommige beroepen waren exclusief
voor hen.
C. DE MACHT IN DE STEDEN
Elke stad had unieke kenmerken, maar het bestuur verliep via
vergelijkbare organen.
, De macht lag bij een college van schepenen, soms met een raad van
gezworenen. Schepenen werden officieel door de vorst aangesteld, vaak
voorgedragen door de bestaande elite. De burgemeester leidde het
bestuur, dat meestal geen opleiding vereiste maar wel prestige gaf.
In de 16e eeuw steeg het aantal juristen, wat zorgde voor meer
juridisering.
Ambtenaren zoals de secretaris en pensionaris ondersteunden het bestuur.
De vorst had een vertegenwoordiger, de baljuw, die toezicht hield,
rapporteerde en gerechtelijke taken uitvoerde.
D. DE STEDEN AAN DE MACHT
De spanningen tussen vorst en steden, vooral door financiële eisen van de
vorst voor zijn politieke en militaire ambities, leidden tot de oprichting van
landsparlementen.
Grote steden in Vlaanderen, zoals Brugge, Gent en Ieper, en in Brabant,
zoals Brussel, Leuven en Antwerpen, speelden een grote rol in het
landsbestuur.
De steden bundelden hun krachten en sloten verdragen, zoals het verdrag
van 1339 tussen Vlaanderen en Brabant, dat economische en militaire
samenwerking regelde. Dit verdrag benadrukte ook het gezamenlijke
belang van Vlamingen en Brabanders en was een stap richting een
onafhankelijke staat.
Steden verleenden ook zelfstandig privileges aan buitenlandse
handelaren, wat hun internationale aanzien vergrootte.
§2. DE SOEVEREINE VORST EN HET MINDER SOEVEREINE
VLAANDEREN
A. HET SOEVEREINITEITSSTREVEN IN THEORIE EN PRAKTIJK
In dit hoofdstuk zien we hoe macht in de middeleeuwen gefragmenteerd
was tussen verschillende vorstendommen, wat leidde tot conflicten. Elke
heerser beschouwde zichzelf als "soeverein" zonder hogere macht boven
zich.
Externe soevereiniteit: De keizer had weinig invloed en kon vorsten niet
verhinderen hun macht te vergroten. Hertogen en graven claimden ook de
hoogste macht binnen hun gebied.