1 PREVENTIE VAN FUNCTIEVERLIES
Kwetsbaarheid bij ouderen: proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale
tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten.
Een toestand van progressieve kwetsbaarheid leidt tot functieverlies dat aanleiding geeft tot:
Een verhoogde kans op opname in een ziekenhuis of zorginstelling
Vroegtijdig overlijden
Als verpleegkundige: door proactieve houding ingrijpen op het proces van kwetsbaarheid:
Vroegtijdig vaststellen van mogelijke geriatrische problemen op lichamelijk, psychisch en
sociaal vlak
Gerichte preventieve zorg
Gepaste evidence-based interventies
Functieverlies: mensen zijn minder goed in staat om zelfstandig dagelijkse activiteiten te verrichten.
Preventie start bij het in kaart brengen van de functionele mogelijkheden
1.1 DE FUNCTIONELE MOGELIJKHEDEN IN KAART BRENGEN
Evaluatie van de functionele toestand: mogelijkheden en beperkingen nagaan vd oudere pt bij het
dagelijks functioneren, vaak opgesplitst in:
Activiteiten van het Dagelijks Leven (ADL)
o Van belang voor de zelfredzaamheid in de eigen leefomgeving
Aan- en uitkleden, eten, naar toilet gaan, wassen, continentie
Instrumentele Activiteiten van het Dagelijks Leven (IADL)
o Complexere activiteiten waarbij ook planning en inzicht nodig zijn
Koken, boodschappen doen, dagelijks onderhoud van de woning, ..
Kennis van deze mogelijkheden is nodig om veranderingen op te volgen en negatieve
gezondheidsuitkomsten zoals functieverlies waar mogelijk voor te blijven.
Als verpleegkundige:
Evalueren vd functionele mogelijkheden door ADL en IADL te observeren en actief te bevragen
tijdens contacten met de pt en mantelzorger, om zo de gewenste ondersteuning in kaart te
brengen.
o Kunnen ook in kaart gebracht worden door de Katz-schaal en de IADL-schaal
Gericht nagaan welke onderliggende oorzaken verantwoordelijk kunnen zijn voor evt. wijzigingen in
functionele status
1.1.1 Katz-schaal
Katz-schaal: bevraagt de mate waarin een persoon hulp nodig heeft bij het uitvoeren van zes activiteiten
van het dagelijks leven nl. wassen, kleden, verplaatsen, toiletbezoek, continentie en eten nu spreekt
men over de term Indicatiestelling
Opsporen van problemen bij het uitvoeren van een ADL
Opstellen van een zorgplan dat overeenkomt met de overgebleven mogelijkheden
Voor de financiering van de zorgkost in WZC en thuisverpleging
o Hier is ook de Mini Mental State Examination (MMSE) aan gekoppeld
Een wereldwijd erkende test die in 10min een globale indruk geeft van het
cognitief functioneren
Niet nodig bij een diagnose van dementie
1
,In de residentiële ouderenzorg wordt ook de mate van oriëntatie in tijd en ruimte gescoord.
1.1.2 BelRAI
De Belgische versie van de interRAI Long-Term Care Facilities. Door een uitgebreide set aan gegevens
(cognitief functioneren, gezichtsvermogen, stemming en gedrag, psychosociaal welbevinden, ..) brengt
men de zorgbehoefte van kwetsbare personen in kaart.
Ondersteunt een kwaliteitsvoller zorgproces
Kan in verschillende zorgsettings gebruikt worden
Kunnen een evolutie in tijd aangeven
1.1.3 De IADL-schaal van Lawton en Brody
Beoordeelt de bekwaamheid om instrumentele dagelijkse activiteiten uit te voeren en geeft ons inzicht in
de eventuele functionele zorgbehoefte.
Het evalueert telefoneren, winkelen, voedselbereiding, huishouden, ..
1.2 KLINISCH REDENEREN ALS PROACTIEVE METHODIEK
Door klinisch te redeneren kunnen we tegenwicht bieden tegen onderbehandeling: komt voor wanneer
men ten onrechte iets als ‘normaal bij het ouder worden’ beschouwd, waardoor de drijfveer voor het
bevorderen van welzijn/welbevinden bij oudere pt’n ontbreekt met als resultaat: niet gericht observeren,
geen preventieve acties toepassen, probleem niet analyseren en mogelijke gevolgen niet correct worden
ingeschat.
Klinisch redeneren is een continu en cyclisch proces van gegevensverzameling en -analyse gericht op de
vragen en problemen van het individu en diens naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid. Dit omvat
risico-inschatting, vroegsignalering, probleemanalyse, interventie en opvolging.
De basis principes van het comprehensive geriatric assessment worden als fundamenten van het klinisch
redeneren bij ouderen beschouwd.
1.3 HET COMPREHENSIVE GERIATRIC ASSESSMENT (CGA) ALS HEFBOOM
Globale geriatrische benadering: een multidisciplinair onderzoek dat de multipele problemen van een
oudere zoveel mogelijk opspoort, beschrijft en verklaart en de capaciteiten en zorgbehoeften onderzoekt
om zo te komen tot een gecoördineerd en integraal zorgplan voor het individu. Hierbij wordt er aandacht
besteed aan de lichamelijke en psychosociale mogelijkheden.
Belangrijkste doel: opsporen van problemen die op dat punt een bedreiging vormen
Bestaat uit drie opeenvolgende stappen:
1. Opsporen van ZO met een kwetsbare gezondheidstoestand (en dus een hoog risico op
functionele achteruitgang)
2. Evalueren van de gedetecteerde personen
3. Uitvoeren van de aanbevelingen die uit die evaluatie voortvloeien
Het is van toepassing voor personen met een combinatie van volgende kenmerken:
Hoge leeftijd
Lichamelijke ziekte
Geriatrische syndromen
(dreigend) functieverlies
Sociale problematiek
Zij die zich autonoom nog goed kunnen redden, terminaal ziek zijn of lijden aan vergevorderde dementie
halen geen voordeel bij een CGA.
CGA is ook belangrijk om ziekenhuisgerelateerd functieverlies te voorkomen
2
,1.4 ZIEKENHUISGERELATEERD FUNCTIEVERLIES
Beperkingen in het dagelijks functioneren kunnen we niet altijd vermijden, omdat ze samenhangen met
het individuele verouderingsproces. Acute en chronische aandoeningen, kwetsbaarheid en
ziekenhuisopname kunnen de functionele status bedreigen.
Bij 35% gaat het functioneren tijdens de ZHO achteruit, bij 80-plussers tot wel 50%. Een
ziekenhuisopname is ook riskant: vergroot risico op complicaties (infecties, incontinentie, ondervoeding,
delier, geneesmiddel gerelateerde problemen, ..)
Ziekenhuisgerelateerd functieverlies staat onder invloed van verschillende factoren.
Er zijn drie factoren die mee het functieverlies bepalen:
1. De gezondheidstoestand van de ZO voor de ZHO
o Kan de gevoeligheid voor functieverlies bij opname verhogen
o Diverse factoren zoals leeftijd, mobiliteit en cognitieve stoornissen bepalen hierbij de
kwetsbaarheid en restcapaciteit
2. Omgevingsfactoren
3. Ontslagplanning en nazorg
Preventie van het ontstaan of toename van functieverlies en het herstel ervan vragen om interventies bij
opname, tijdens het ziekenhuisverblijf en na ontslag.
Interventies gericht op risicofactoren
Interventies op niveau van organisatie van de zorg
Gezondheidsuitkomsten bevorderen via:
CGA
o Globale geriatrische benadering om tijdens ZHO beïnvloedbare risicofactoren van
functieverlies bij ouderen te identificeren en aan te pakken
Vorming
o Uitbreiding geriatrische kennis zorgt ervoor dat er meer aandacht wordt besteed aan de
vaak aanwezige geriatrische problemen
o Focus op implementatie van interventies om functieverlies waar mogelijk te vermijden
Voldoende bestaffing
o Gunstig effect op vroegtijdige mobilisatie van de oudere ZO, wat de opnameduur doet
afnemen en vermindering van functieverlies door bedrust of immobiliteit
o Per week 5% verlies van spiermassa, op 6 weken tot 40%
Geriatrisch co-management
o Zorgt voor minder functieverlies, minder complicaties, minder overlijdens en kortere
verblijfsduur
Inspraak verlenen
o En zo beter voor te bereiden en te informeren over de periode na ontslag
Geriatrische expertise op spoedgevallen
o Om meer kwetsbare ouderen vanuit de principes van CGA te benaderen
o Zorgt ervoor dat een geriatrische ZO sneller naar een geriatrische dienst gaat of naar het
GDZH doorverwezen wordt, waardoor onnodige opnames en heropnames vermeden
worden
1.5 GERIATRISCHE KENNIS DRAAGT BIJ TOT GOEDE ZORG
Gericht observeren, continue actief in dialoog gaan met ZO en naasten en het gebruik van gevalideerde
meetinstrumenten zorgen ervoor dat we tijdens het zorgproces systematisch alle nodige gegevens
verzamelen. Op die manier kunnen we vroegtijdig een verhoogd risico op de meest voorkomende
geriatrische problemen herkennen en aansluiten bij de behoeften en wensen van de ZO, complicaties
reduceren en functieverlies zoveel mogelijk beperken
3
, 2 DEMENTIE, EEN CHRONISCHE AANDOENING MET IMPACT OP HET
DAGELIJKS LEVEN
Dementie zorgt voor een afname van de cognitieve vermogens en verhoogt daardoor de psychische
kwetsbaarheid, die ook de lichamelijke en sociale kwetsbaarheid beïnvloedt.
2.1 DEMENTIE, EEN NEUROCOGNITIEVE STOORNIS
American Psychiatric Association (APA) publiceerde in 2013 een nieuwe editie van de Diagnostic and
Statistical Manual of Mental Disorders nl. de DSM-5: een classificatiesysteem voor psychische stoornissen
dat wereldwijd wordt gebruikt.
De 5de editie omschrijft dementie als een neurocognitieve stoornis (NCD): stoornissen die zich kenmerken
door de achteruitgang van de cognitieve vermogens en het functioneren in het dagelijks leven. Die
stoornissen ontstaan door letsels of aandoeningen die een invloed hebben op de hersenfunctie.
NCD wordt opgesplitst in drie type stoornissen:
Delier
Beperkte neurocognitieve stoornissen
Uitgebreide neurocognitieve stoornissen
NCD is een klinische diagnose: alleen een arts kan op basis van zijn oordeel een diagnose stellen. De
diagnose is grotendeels afhankelijk van een nauwkeurige beschrijving van de klachten door de persoon in
kwestie, zijn naasten en evt. verpleegkundigen of andere ZV.
2.1.1 Classificatie bij neurocognitieve stoornissen
Bij alarmerende signalen over cognitief functioneren kijken we eerst of er sprake is van delier. Is dit het
geval? Dan wordt het verloop (acuut of persistent), de aard (hypoactief, hyperactief, gemengd
activiteitsniveau) en de onderliggende oorzaak gespecificeerd.
Delier is behandelbaar en mits tijdige behandeling kan dit ervoor zorgen dat de cognitieve problemen niet
verder evolueren.
Geen delier? Dan evalueert de arts of er een beperkt of uitgebreide NCD aanwezig is. Daarna verwijst de
arts naar mogelijk onderliggende pathologie.
De DSM-5 voorziet 13 subtypes van dementie:
1. Ziekte van Alzheimer 7. HIV-infectie
2. Frontotemporale degeneratie 8. Prionziekte
3. Dementie met Lewy-Bodies 9. Ziekte van Parkinson
4. Vasculaire dementie 10. Ziekte van Huntington
5. Traumatisch hersenletsel 11. Andere lichamelijke aandoeningen
6. Middel-medicatiegebruik 12. Multiple oorzaken
13. Ongespecifieerd
Ten slotte volgt er een beoordeling of er al dan niet gedragsstoornissen aanwezig zijn.
4