HOOFDSTUK 2: HET ABC VAN DE STATISTIEK
INLEIDING
Casus: bij het uitbreken van de coronapandemie waren er tal van gevolgen -> vb: verliezen
van job, sectoren moesten sluiten, van thuis werken, minder sociaal contact … -> = langdurige
en grootschalige veranderingen
➔ Deze werden opgevolgd en onderzocht
- Tal van vragen die men wou beantwoorden:
o Vb: hoeveel procent van de Belgische bevolking had te kampen met
depressieve gevoelens tijdens de eerste maande van de coronapandemie?
o Vb: Lag dat percentage een jaar later hoger of lager?
o Vb: Welke leeftijdsgroep kende het hoogste aantal personen met depressieve
toestand
o …
ONDERZOEKSVRAGEN BEANTWOORDEN
3 stappen om onderzoeksvragen te beantwoorden:
1) Gegevens of kenmerken verzamelen over de onderzoekspopulatie
2) Juiste descriptieve of inferentieële analysetechniek(en) kiezen -> bepalend door 3
factoren:
o 1: aantal variabelen
o 2: meetniveau van elke variabele (zie hieronder)
o 3: rol van elke variabele (vb afhankelijke, onafhankelijke, moderator …) (zie
hieronder)
3) Statistische analyse(s) uitvoeren op de verzamelde gegevens -> 2 groepen
o 1: descriptieve statistiek -> doel: het beschrijven van gegevens
o 2: inferentiële statistiek -> doel: veralgemenen en uitspraken doen over de hele
populatie
MEETNIVEAU VAN VARIABELEN
Variabelen = kenmerken van een populatie waarin je als onderzoeker geïnteresseerd bent
➢ Kunnen variëren bij verschillende onderzoekseenheden doorheen persoon, tijd en ruimte
Onderzoekseenheden: de mensen, voorwerpen, … die men bevraagt -> in verschillende
vormen
➢ Respondenten
➢ Producten of diensten (vb: aantal actieve gebruikers van een app)
➢ Tijdsperiode of ruimtes (vb: aantal vierkante meter celruimte per gedetineerde)
Variabelen MOETEN geoperationaliseerd worden
➢ Operationaliseren = concepten gaan omzetten naar meetbare variabelen
o Dus: hoe wordt iets gemeet en met welke waarden?
o Vb: leeftijd weten -> geboortejaar vragen of de specifieke leeftijd?
Hoe lager het meetniveau, hoe beperkter de mogelijkheden om de gegevens statistisch te
bewerken
1
,CATEGORISCHE VARIABELEN
Categorische variabelen = indien de waarde van een variabele een bepaalde klasse of
categorie vertegenwoordigt
➢ Opgelet: de mogelijke waarden zijn beperkt en liggen vooraf vast
• Nominale variabelen = wanneer we voor een bepaalde variabele
individuen of objecten indelen in gelijkwaardige klassen of cateogrieën
o Getalwaarde: is een loutere benoeming, geen functie of
betekenis
o Gelijkwaardige categorieën: kunnen niet in een logische
volgorde gezet worden
o Geen tussenliggende waarden -> vb: bij geslacht bestaat de
waarde 1,5 niet
▪ = discrete waarden
o Vorm: binaire variabele = wanneer er maar 2 categorieën zijn
• Ordinale variabelen = wanneer er verscshillende categorieën van een categorische
variabele een bepaalde rangorde omvat
o Getalwaarde met logische of natuurlijke rangorde
▪ Maw: niet-gelijkwaardige categorieën
o Beperking: geen mogelijkheid om uitspraken te doen over ‘hoeveel meer of
beter’
▪ Omdat: er geen vaste meeteenheid is
▪ Vb: bij een hotdogwedstrijd heeft de persoon op plaats 1 meer gegeten
dat die op plaats 2, maar je weet niet hoeveel
METRISCHE VARIABELEN
Metrische variabelen = wanneer de verschillende waarden van een variabele geen
cateogrieën maar een specifieke numerieke score vertegenwoordigen
➢ Vb: lichaamslengte in centimeter
➢ Verschillende “vormen”:
o Intervalvariabelen
o Ratiovariabelen
Metrische variabelen: kenmerken
- Kunnen rangschikken -> geeft extra informatie
- Tussenliggende waarden zijn mogelijk -> continue variabelen
- Vaste meeteenheid
• Intervalvariabelen = metrische variabelen die GEEN nulpunt kennen
o Is zelfde als metrisch variabele behalve:
▪ Geen nulpunt (enkel bij conventie) -> negatieve waarden zijn mogelijk
▪ Verhouding tussen de waarden is zinloos
• Ratiovariabelen = metrische variabelen die een absoluut nulpunt hebben
o Hoogst mogelijke meetniveau
o Vb: gewicht of salaris
o Verhouding tussen waarden zijn zinvol
2
,ABSTRACTE KENMERKEN CONCREET MAKEN
Enkelvoudige vragen = iets gaan bevragen met slechts één vraag
➔ Nadelen:
o Concept kan vaak niet door 1 vraag worden beantwoord
o Toevalsinvloeden spelen een rol -> vb: 1 vraag valt niet altijd op tussen de
andere vragen, dus de kans is dat men afgeleid is, het slecht begrijpt,
emotioneel reageert …
Meervoudige vragen = iets gaan bevragen met meerdere vragen
➢ Via meetwetenschappen een abstract concept meetbaar maken
o Vb: Likterschaal
o Kan via ordinaal schaalitem -> vb “hoe vaak is iets gebeurd?” -> ‘nooit’, ‘zelden’,
‘af en toe’, ‘vaak’, ‘altijd’
o OPGELET: waarden worden metrisch -> vb: de score varieert van 0 tot 10, met
tussenliggende waarden
HIËRARCHIE VAN MEETNIVEAUS EN BELANG VAN DE JUISTE VRAAGSTELLING
Hoe hoger gerangschikt, hoe meer bewerkingen of analyses een bepaald meetniveau toelaat
➔ Metrisch > ordinaal > nominaal
MAAR: alle niveau’s zijn van belang
➢ Vb: het meten van het pijnniveau na een behandeling
o Metrisch: men kan echt met een score werken
o Ordinaal: je kan ook bijvoorbeeld leeftijd of geslacht gaan bevragen wat ook
interessant is
OPGELET !: hogere niveau’s kan je naar een lager niveau brengen, maar lagere niveau’s niet
naar een hoger niveau
➢ DUS: je kan van metrische naar categorisch
➢ Voorbeeld: leeftijd eerst specifiek vragen en achteraf in verschillende cateogrieën
stekken (19 jaar in categorie 18-24 jaaar steken)
➢ MAAR: Likertschalen kunnen dit wel!!
o Voorbeeld: 7-puntenschaal die het angstniveau duiden
▪ ‘1 = Helemaal oneens’, ‘2 = Oneens’, ‘3 = Eerder oneens’, ‘4 = Noch eens,
noch oneens’, ‘5 = Eerder eens’, ‘6 = Eens’ of ‘7 = Helemaal eens’
▪ Je kan hier het gemiddelde of de som van alle antwoorden berekenen
• Vb: je antwoorde 5, 6 en 5 -> gemiddelde is 5,33 en somscore is 16
voor angst
3
, DE ROL VAN VARIABELEN IN DE ONDERZOEKSVRAAG
AFHANKELIJKE VARIABELEN
Afhankelijke variabelen = variabele waar hele onderzoeksvragen rond draait
➢ Deze variabele is afhankelijk van de omgeving en kan hierdoor ook veranderen
➢ Waarde Y
Voorbeeld: gebruiken jongeren meer drugs dan ouders?
➢ Afhankelijke variabele: druggebruik
o Want deze is beïnvloedbaar door andere factoren
ONAFHANKELIJKE VARIABELEN
Onafhankelijke variabelen = variabele die invloed uitoefent om afhankelijke variabele
➢ Deze variabelen zijn niet beïnvloedbaar, maar hebben juist een effect op andere
variabelen
o Maar niet altijd sprake van een causaliteit (oorzaak-gevolg relatie)
➢ Waarde X
Voorbeeld: gebruiken jongeren meer drugs dan ouders?
➢ Onafhankelijke variabele: leeftijd
BEÏNVLOEDENDE VARIABELEN
Beïnvloedende variabelen = variabele, die de relaties tussen de onafhankelijke en afhankelijke
variabelen mogelijke beïnvloedt
1: controlevariabelen:
Controleren of de invloed van X en Y wel degelijk van X komt
➢ Voorbeeld: mannen gebruiken meer drugs van
vrouwen, maar wat met de leeftijd?
2: interfererende variabelen:
Variabelen die worden meegenomen om te zien of:
➢ De relatie tussen onafhankelijke en afhankelijke variabele beter te verklaren -> =
mediator
➢ De relatie sterker of zwakker wordt -> = moderator
Mediator:
- X moet gerelateerd zijn aan Y
- Z moet gerelateerd zijn aan X en Y
➔ De initiële relatie tussen X en Y verzwakt door de invloed van Z
Moderator:
- De relatie tussen X en Y is niet constant, maar hangt af van Z
- Vb: geslacht heeft effect op de relatie tussen het zien van
reclame en de interesse in bier
o Man: verhoogde interesse na het zien van reclame
o Vrouw: verlaagde interesse na het zien van reclame
4