Moraalfilosofie
INLEIDING
WAT IS ETHIEK
- Met ethiek neem je een houding aan tegenover een moreel probleem op basis van
redelijke argumenten
- Basis: moreel probleem
o Kenmerk moreel probleem: zorgt voor spanning, dringend, valt iedereen
lastig verschillende houdingen aannemen
o Gevolgen kunnen groot zijn als je het negeert of doorschuift naar anderen
(anderen kunnen je aanpak afkeuren
o Combinatie van gebrek aan consensus, persoonlijke betrokkenheid,
dringendheid en onafwendbaarheid spanning
- Normativiteit: goed en verkeerd
- Ethiek is niet vrijblijvend
- Ethische houding
o Brengt tijdelijk rust
o Onderbouw je met redelijke argumenten
- Ethische waarheden zijn zelden definitief
3 houdingen
Geloof
- = idee dat bepaalde handelingen goed of slecht zijn omdat God deze wil of juist
niet wil
- Mist overtuigingskracht voor andersgelovigen of mensen zonder geloof
- Plato: Euthypro
Emoties
- Saviour baby = een kind dat verwekt wordt om een zieke zus of broer te redden
vinden sommige mensen vreselijk
- Zonder emoties geen spanning ga je niet op zoek naar de juiste houding
- Beperkingen
o Voornaamste: emoties kunnen onze houding niet onderbouwen, maar er
alleen uitdrukking aan geven
Feiten
- Heel belangrijk
- Kloof tussen
o Feiten en normen
o Begrijpen of verklaren
o Rechtvaardigen of verantwoorden
naturalistische drogreden = bega je wanneer je de kloof negeert in je morele
argumentatie
1
,ONZE MORELE ONTWIKKELING
Verschil ethiek en moraal
Ethiek Moraal
- Expliciete, talige, redelijk - = beperkter dan ethiek
onderbouwde houding (tegenover - Impliciete, intuïtieve of instinctieve,
wat we een moreel probleem spontane gedragingen die
noemen) voorwerp kunnen worden van een
- Weloverwogen, beredeneerd, ethische beschouwing of een
abstract, gemotiveerd ethische houding
- Spontaan, concreet, onmiddellijk,
emotioneel
Ontogenetisch = ontwikkeling van de mens als soort
Fylogenetisch = ontwikkeling van de individuele mens
Jean Piaget (1896-1980): moraalpsychologie werd een belangrijke tak van het
gedragswetenschappelijk onderzoek (dat zich situeert op het gebied van de
gedragseconomie, de ontwikkelingspsychologie en de sociale psychologie)
EMPATHIE
= moreel vermogen dat we met mensapen delen vermogen aanwezig vanaf 4j bij
kinderen
Reactive crying: baby’s gaan huilen als ze andere baby’s horen huilen emotionele
besmetting = emotional contagion
Hoe evolueert die emotionele besmetting nu tot waarachtige empathie?
Martin Hoffman (4 fasen)
1) Globale distress (0j-6 maanden)
o Geen onderscheid tussen zichzelf en de andere, of tussen zichzelf en de
omgeving
o Ervaringswereld valt samen met zijn omgeving
o Reactive crying
2) Egocentrische empathie (6 maanden-1j)
o Empathische reactie is nog egocentrisch
o Aandacht is geheel gericht op het ongedaan maken van het meeleven, niet
op het leed dat een ander ervaart
o Kind beseft dat het zich kan verzetten tegen het meeleven met het verdriet
van anderen
3) Quasi-egocentrische empathie (1j-2j)
o Kind onderneemt pogingen om de andere te helpen of te troosten focust
zich op de middelen die hem troosten (bv: hij haalt zijn eigen moeder om
een ander kind te troosten)
o Eigen noden en behoeften staan centraal
4) Waarachtige empathie (2j-4j)
o Kind is in staat om de behoeften en verlangens van anderen te kennen
o Volledige splitsing tussen de eigen persoon en de omgeving
2
, o Focust zich op de middelen die een ander kind kunnen troosten (dus niet
meer zijn eigen moeder zoals hierboven)
Twee stappen voor echte empathie
1) Leefwereld van anderen begrijpen en beseffen dat die anders is dan de eigen
gedachtewereld
= Theorie of mind (kinderen tussen 3 en 4j hebben dit al)
2) Overgang van vluchten naar helpen
o = overgang van persoonlijk onbehagen (personal distress) naar
empathische betrokkenheid (empathic concern)
o Hulpreflex (vanaf +- 2j)
o Over-arousal vermijden van het persoonlijke onbehagen
o Zoekt naar vluchtwegen, niet naar middelen (om een persoon in nood te
helpen)
o Te empatisch
o Gebrek aan emotionele regulatie
Na 4 jaar
- Complexere gevoelens
- Inleven in verhalen en fictieve personages
- Inzicht in oorzaken van leed en plezier
- Anticiperen op toekomstige situaties
- Inzetten om leed te verminderen of plezier te verhogen
VERDELENDE RECHTVAARDIGHEID (FAIRNESS)
Welke vormen van rechtvaardigheid zijn er?
1) Prosociaal gedrag en altruïstisch gedrag
o Prosociaal
Je staat niet onverschillig tegenover de behoeften van anderen
Je geeft hen iets wanneer je er zelf geen nadeel van ondervindt of
wanneer het je niets kost
1/1 (voordeel voor jou/ voordeel voor ander)
o Altruïstisch
Als het geven je ook iets kost (moeite, tijd, geld, …)
Bv: keuze tussen 2/0 en 1/1 1/1
2) Nadelige en voordelige ongelijkheidsaversie
o Nadelige
Verzet tegen ongelijke verdeling die nadelig is voor jou, maar
voordelig is voor de andere
o Voordelige
Verzet tegen ongelijke verdeling die voordelig is voor jou, maar
nadelig is voor de andere
Ongelijkheidsspel: beide responsen testen (lees p17)
3) Tweedepersoons- en derdepersoonsbestraffing
o Tweedepersoonsbestraffing
3
, Je bestraft een medespeler die ongelijk verdeeld ultimatumspel
(p17)
o Derdepersoonsbestraffing
Je beoordeelt de verdeling als waarnemer (niet als medespeler)
Kost je wel wat, maar levert jezelf niets op je doet het alleen uit
aversie voor de ongelijke verdeling
Rechtvaardigheidsgevoel
- Altruïsme, voordelige ongelijkheidsaversie, derdepersoonsbestraffing
- Chimpansees: fairness is voor hun onbekend
2 jaar: sympathie voor een gelijke verdeling
4 jaar: verzet tegen nadelige ongelijkheid + treden niet als derdepersoonsbestraffer op
6-8 jaar: belang van straffen inzien beseffen dat een ongelijke keuze in het eigen
voordeel bestraft wordt
8 jaar: altruïstische keuze voordelige ongelijkheidsaversie bestraffen als derde
persoon (ookal hebben ze er zelf geen last van en kost de bestraffing hen wel iets)
ENKELE ANDERE MORELE VERMOGENS
Jaren ’70: Elliot turiel
- 4 criteria: ernst, straf, regelcontigentie en autoriteit
- Kinderen van 4 jaar weten dat morele regels verschillen van etiquetteregels
Vanaf 10j: begrijpen ze dat opzettelijke handelingen die mislukken (in moreel opzicht)
erger zijn dan onopzettelijke handelingen die wel lukken
Jonger dan 10 jaar: het kind houdt nog te weinig rekening met de intentie van
de dader en te veel met de gevolgen van de handeling
Eind jaren ’80: Nunner-Winkler en Sodian
- Happy victimizer-experiment: morele gevoelens kunnen ze moeilijk tegenover
andere gevoelens afwegen (lees p19)
- 2j: schuldbesef wanneer ze iets verkeerd hebben gedaan en betrapt werden
o Echte schuldgevoelens vereisen, cognitief gezien, heel wat van een kind:
zelfbeeld (was ik verkeerd), introspectie (wat heb ik precies gedaan),
causaal denken (ben ik de oorzaak), tegenfeitelijk denken (had ik beter
anders gehandeld)
enkel oudere kinderen kunnen al deze processen integreren
MORELE WEERZIN
= morele walging (= een morele emotie) na contact met een vieze handeling of
persoon willen we reiniging, zuiverheid en ontsmetting
= basisemotie
4