Hoofdstuk 0: Inleiding
Behoefte: aanvoelen van een tekort (subjectief karakter)
Primaire of levensnoodzakelijke behoefte: voeding, kleding en huisvesting
Immateriële behoefte: onderwijs, ontspanning, geneeskundige verzorging
Collectieve of gemeenschappelijke behoefte: onderwijs, wegen, bejaardenzorg,
recreatiezones
Individuele behoefte: ontspanning
Schaars middel: een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid
zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond
Nut: goederen en diensten zijn nuttig wanneer ze behoeften bevredigen.(subjectief karakter)
Economisch principe: de mens tracht met zijn beschikbare middelen zo te kiezen, dat hij
volgens zijn schatting een maximale behoeftebevrediging bereikt
Economie: de economie kunnen we definiëren als de studie van het menselijke streven naar
bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen
Welvaart: de mate waarin de mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun
behoeften kunnen voorzien noemt men de welvaart
Welzijn: je gevoel van ‘welbevinden’ en betekent ook bevrediging van verlangens die geen
beslag leggen op schaarse middelen (vriendschap, liefde)
Vrije goederen: in de natuur overvloedig aanwezig (lucht)
Economische goederen: schaarse middelen, dit slaat op goederen als diensten, we
onderscheiden: zuiver individuele goederen, zuiver collectieve goederen en quasicollectieve
goederen
Zuiver individuele goederen: sprake van rivaliteit onder consumenten en de producent kan
consumenten uitsluiten van gebruik (geproduceerd door bedrijven: brood/auto)
Zuiver collectieve goederen: de diensten van brandweer en politie (worden aan de
samenleving geleverd. Kostendekking door belasting)
Quasicollectieve goederen: consumptie en investeringsgoed (onderwijs, wegennet)
Consumptiegoederen: bevredigen onmiddellijk de behoeften van gezinshuishoudingen.
Bepaalde consumptie goederen kan men slecht eenmaal verbruiken (brood), andere
daarentegen kan men andere goederen meermaals gebruiken (cd)
Verbruiksgoederen: brood, chips
Gebruiksgoederen: cd, stoel
Investeringsgoederen: dienen om andere goederen te produceren
Kapitaal goederen: een levensduur van tenminste 1 jaar
Vlottende investeringsgoederen: worden tijdens het productieproces verwerkt of vernietigd
Consumptie: de aanwending van economische goederen voor niet productieve doeleinden
Productie: het scheppen of toevoegen van waarde aan de economische goederen
Productiefactoren: productie ontstaat door de samenwerking van 3 categorieën
productiefactoren: natuur, arbeid en kapitaal
Natuur: omvat de natuurlijke rijkdommen, is belangrijk als leverancier van grondstoffen en
van energie
Arbeid: omvat alle mogelijke arbeidsprestaties, zowel van fysieke als van intellectuele aard
Kapitaal: omvat de reële kapitaalgoederen, d.w.z. het geheel van door mensen
geproduceerde productiemiddelen (machines, fabrieksgebouwen, infrastructuur van een
land)
Omwegproductie: kapitaalgoederen die slechts via indirecte manier bijdragen tot de
uiteindelijke behoeftebevrediging
Inductieve methode: gebaseerd op feiten, ervaringen en vaststellingen (wetmatigheid)
, Deductieve methode: gebaseerd op een beginsel of axioma waaruit men nieuwe besluiten
trekt
Ceteris paribus clausule: economisch verschijnsel bestuderen afhankelijk van 1 variabele,
terwijl de andere factoren constant worden verondersteld
Micro-economie: het gedrag van een individuele huishouding bestuderen of beschrijven
Meso-economie: een bepaalde bedrijfstak, sector of regio (alle producten van muesli, of alle
bierfabrikanten in België)
Macro-economie: de economische grootheden voor een heel land bij elkaar opgeteld
(nationaal inkomen, de totale consumptie van alle gezinnen, de totale investeringen,…)
Hoofdstuk 1: Consumenten
Eerste wet van Gossen of wet van het dalend grensnut: naarmate men meer beschikt over
een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste
eenheid aan het totale nut toevoegt
Marginale nut of grensnut: het nut van de laatst toegevoegde eenheid
Nominaal inkomen: inkomen in geldeenheden
Reëel inkomen: de hoeveelheid goederen en diensten die we voor een bepaald inkomen
kunnen kopen
Koopkracht: de koopkracht wordt gevormd door het reële inkomen
Individuele vraagcurve: geeft weer welke hoeveelheden van een bepaald goed de
consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen
Complementaire goederen: deze goederen bevredigen samen een behoefte waarbij men ze
enkel in bepaalde verhoudingen benut (auto’s en benzine)
Substitueerbare goederen: zij kunnen elkaar in bepaalde verhoudingen vervangen zonder
dat het niveau van de behoeftebevrediging verandert (appelen en peren)
Collectieve of marktvraag: de totale hoeveelheid die alle consumenten in de markt vragen
tegen een reeks van prijzen
Bandwagoneffect: soms stijgt de hoeveelheid die men van een bepaald goed vraagt omdat
men bemerkt dat andere consumenten het kopen
Snobeffect: soms daalt de hoeveelheid die men van een bepaald goed vraagt omdat men
bemerkt dat andere consumenten het kopen
Pigou-effect: door een daling van het algemeen prijsniveau da reële waarde van de liquide
middelen toeneemt waardoor de consumptie stijgt
Prijselasticiteit van de vraag: de verhouding tussen de procentuele verandering van de
gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van de prijs van het
goed
Unitair prijselastische vraag: een bepaalde prijsverandering leidt tot een evenredige
verandering van de gevraagde hoeveelheid
Prijselastische vraag: een bepaalde prijsverandering leidt tot een meer dan evenredige
verandering van de gevraagde hoeveelheid
Prijsinelastische vraag: een prijsverandering leidt tot een minder dan evenredige
verandering van de gevraagde hoeveelheid
Volkomen prijsinelastische vraag: een verandering in de prijs die geen verandering in de
gevraagde hoeveelheid veroorzaakt
, Volkomen prijselastische vraag: de consument is uiterst gevoelig voor prijsveranderingen en
past onmiddellijk zijn vraag aan
Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag: de verhouding tussen de procentuele verandering
van de gevraagde hoeveelheid van en bepaald goed x en de procentuele verandering van de
prijs van een goed
Wet van Engel: bij een stijging van het inkomen dalen de uitgaven voor voeding procentueel
en die van luxegoederen nemen procentueel toe
Engelkromme: als het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en het
inkomen van de consument grafisch wordt voorgesteld
Inkomenselasticiteit van de vraag: naar analogie met de prijselasticiteit van de vraag is de
inkomenselasticiteit van de vraag gelijk aan de verhouding tussen de procentuele
verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van
het inkomen van de consumenten
Inkomenselastische vraag: als het inkomen stijgt, neemt de gevraagde hoeveelheid van het
goed meer dan evenredig toe (luxegoederen)
Inkomensinelastische vraag: als het inkomen stijgt, neemt de gevraagde hoeveelheid van
het goed minder dan evenredig toe
Inferieur goed: hangt af van consument tot consument (bv. Minderwaardig vlees)
Reële rente: het rentepercentage waarvan het inflatiepercentage is afgetrokken
Beschikbare inkomen: het inkomen van de particulieren waarvan de directe belastingen
werden afgetrokken
Sparen: het gedeelte van het beschikbaar inkomen dat overblijft nadat de consumptieve
uitgaven voldaan werden
Vermogensmarkt: de markt waar vraag en aanbod van vermogen tot uiting komen. Op deze
markt worden vermogenstitels geruild tegen liquiditeiten
Beleggen: spaargeld aan bieden op de vermogensmarkt
Spaarquote: het meetinstrument om de spaarneiging van de particulieren weer te geven
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper verstuyftmerel. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.