EUROPESE EN BELGISCHE
PRIVAATRECHTSGESCHIEDENIS:
INTERN RECHT
INLEIDING
WAT IS RECHTSGESCHIEDENIS?
Studie van het recht doorheen de eeuwen
Recht is niet altijd logisch: vroeger EOT via rechtbank, kan nu via
administratie
Recht groeit historisch
Wat logisch is, is dit enkel omdat we het zo gewoon zijn
Invalshoek intern recht
Niet vorm, maar inhoud van het recht
Studie van rechtsregels die in ons oude recht golden: Romeins (invloed op
vermogensrecht), canoniek (sleutelrol zowel bij vermogens- als personen-
en familierecht), costumier (invloed op personen- en familierecht)
onderscheid Romeins, canoniek en costumier recht mag niet overdreven
worden: niet altijd duidelijk wat oorsprong is van rechtsregel
Kijken niet naar jongere terreinen: weinig geschiedenis reeds opgebouwd,
waren in de geschiedenis nog niet belangrijk verzekeringen:
oorspronkelijk enkel zeeverzekering, andere verzekeringen kwamen veel
later (pas 19e eeuw) late regeling door wetgever en regeling dus vooral
in voordeel van verzekeringsmaatschappijen
Nadruk op België en Zuidelijke Nederlanden: zeer lange periode
- Gebaseerd op Romeins en canoniek recht: taal is Latijn
- Recht staat niet stil, dus zeer veel veranderingen
- Law in the books ≠ law in action ≠ law in the mind
Waarom bestuderen we interne rechtsgeschiedenis?
Intern recht begrijpen, verbeteren en leren uit het verleden
Hoe zullen we de rechtsgeschiedenis bestuderen?
Juridisch: bekijken geen oudheidkunde, zullen anachronismen gebruiken
Tweedeling publiekrecht privaatrecht
, Privaatrecht: verhouding tussen burgers onderling
Publiekrecht: verhouding tussen overheid en burger en overheden
onderling
Bezwaren over indeling:
- Indeling is problematisch: veel te simplistisch, meer theorie dan
praktijk
- Leenrecht: overeenkomst tussen heer en vazal is privaatrecht, maar
heer en vazal kunnen ook vorsten zijn
- Strafrecht: privaatrechtelijke component belangrijkst tot 11 e eeuw,
vanaf dan neemt overheid het voortouw
nu nog privaatrechtelijke component: kan zich burgerlijke partij
stellen in procedure
Romeinen kenden tweedeling reeds, maar vonden dit irrelevant indeling
kwam pas echt in 17e eeuw = recent
INTERN RECHT
I. PERSONEN- EN FAMILIERECHT
A. INLEIDING / BASISBEGRIPPEN
1. INDELING
Personen- en familierecht
In enge zin: rechtsregels die de rechtspositie van de persoon als zodanig
en in de relatie tot familieleden en de samenleving bepalen
In ruime zin: ook huwelijksvermogensrecht en relatierecht
Onderscheid tussen personen- en familierecht en vermogensrecht
Personen- en familierecht: niet in geld waardeerbare rechten kan men
niet vervreemden
Vermogensrecht gericht op in geld waardeerbare en overdraagbare
rechten
Onderscheid vroeger minder duidelijk: Romeinen hadden wel
overdraagbare rechten in personen- en familierecht
Romeins recht veel invloed op vermogensrecht, minder op personen- en
familierecht dat grotendeels van middelleeuwse oorsprong is vooral
canoniek recht had invloed op personen- en familierecht
In de laatste decennia sterk geëvolueerd
2. BASISBEGRIPPEN BIJ STUDIE VAN HET PERSONEN- EN FAMILIERECHT
,Begrippen komen vooral uit 19e eeuw: van legisten, werden dus nog niet gebruikt
door Romeinen
gebruik van abstracte juridische begrippen als bouwstenen
Rechtssubjecten = elk wezen in wiens hoofde rechtsbelangen en verplichtingen
bestaan
Fysieke, natuurlijke personen = mensen
Rechtspersonen zijn geen mensen, maar kunnen wel rechten en plichten
hebben: hebben juridische persoonlijkheid = geheel van rechten en
plichten
Rechtsobjecten = dingen: hebben geen rechten en plichten, men kan er wel
rechten en plichten op hebben
Dieren zijn in theorie ook dingen nieuw BW: dieren worden aparte
categorie
Juridische persoonlijkheid = geheel van de rechtsbelangen en verplichtingen van
een rechtssubject
Rechtsbekwaamheid: de bekwaamheid om rechten te hebben
- Wordt bepaald door de staat van de persoon = rechtstoestand van een
persoon als lid van een gemeenschap
- Vandaag iedereen rechtsbekwaam, vroeger niet
Handelingsbekwaamheid: bekwaamheid om rechten uit te oefenen via
rechtshandelingen
- Wordt bepaald door leeftijd, geslacht, geestelijke of lichamelijke
toestand vroeger gehuwde vrouw niet handelingsbekwaam
- Niet iedereen handelingsbekwaam: minderjarigen en geesteszieken
niet
Bekwaamheden vallen niet noodzakelijk samen en verschillen van persoon
tot persoon
Feiten: bepaalde gebeurtenis
Gewone feiten: feiten die voor het recht geen belang hebben vb. met auto
rijden
Rechtsfeiten = feiten waaraan het recht bepaalde gevolgen koppelt
- Rechtsgevolgen niet gewild: materiële handelingen
- Rechtsgevolgen wel gewild: rechtshandelingen = handelingen gesteld
met oog op het tot stand doen komen van bepaald juridische gevolgen
B. RECHTSBEKWAAMHEID
Fundamentele principes sinds Franse Revolutie: iedereen is vrij en gelijk,
iedereen is rechtsbekwaam
, Voor 1795 geen vrijheid en gelijkheid voor iedereen, na Franse Revolutie
opgenomen in Declaration des droits de l’homme et du citoyen
Duidelijk bij de Romeinen: onderscheid naar gelang van de staat
- Status libertatis = rechtstoestand o.g.v. vrijheid: vrije tegenover slaaf
- Status civitatis = rechtstiestand o.g.v. burgerschap: Romein tegenover
vreemdeling
- Status familiae = rechtstoestand o.g.v. de plaats in de familie:
personen niet onder de macht van de pater familias tegenover
personen wel onder de macht van de pater familias
1. VRIJ VS ONVRIJ: VRIJHEID, SLAVERNIJ EN HORIGHEID
A) SLAVERNIJ BIJ DE ROMEINEN
O.b.v. geboorte: indien ouders slaven zijn, kinderen ook
Juridische betekenis van slavernij = slaven waren rechtsobjecten, geen
rechtssubjecten: hebben geen rechten, enkel plichten, was een zaak van de
meester juridische theorie is niet geheel houdbaar
Opkomst van beschermingsmaatregelen (kwam zeer laat): meester kon in
begin doen met slaaf wat hij wou, na verloop van tijd bescherming
- Meester mag slaaf niet doden zonder reden
- Meester kan slaaf niet zomaar aan dierengevechten laten deelnemen
- Slaven en hun kinderen mogen niet uit elkaar gehaald worden
Ontstaan van het peculium: slaaf kon niet optreden in het economisch
leven, dus meester kon peculium geven aan slaven = afgescheiden deel
van het vermogen van de meester dat slaaf krijgt waardoor hij zelfstandig
aan economisch leven kan deelnemen
Vrijlating = slaaf kan rechtssubject worden door vrijlating door de meester:
vrijgelaten slaaf heeft wel ander statuut dan iemand die vrij geboren is en
niet elke vrijgelatene krijgt Romeins burgerrecht
Men moet onderscheid maken tussen het juridische en het sociale: slaaf kan
sociaal een groot maatschappelijk aanzien hebben, maar toch nog steeds een
slaaf zijn
B) HORIGHEID IN DE MIDDELEEUWEN
Slavernij verdwijnt, horigheid komt in de plaats
Horige is een halfvrije: heeft beperkt aantal rechten, is wel rechtssubject
Vele vrijen worden gedwongen om in de afhankelijkheid te treden van de heer
Verschillende inperkingen op de vrijheid verschillen van geval tot geval, maar
belangrijkste zijn:
Formariage: taks voor het huwelijk buiten de heerlijkheid, horige moet taks
betalen als men wil trouwen met horige van een andere heer
, Chevage: belasting die jaarlijks betaald moet worden = kopcijns
Mortemain: taks bij het overlijden van de horige = dode hand: alle
roerende goederen gingen naar de heer bij het overlijden, later kreeg heer
slechts katteel = het beste roerend goed
Doorgeven van het statuut als horige is mogelijk, maar gebeurt niet altijd
Statuut van horigheid werd doorgegeven via de moeder: als vader wel vrij
is en moeder niet, zijn kinderen ook onvrij
Horigheid verdwijnt vanaf 12e eew: in steden zijn mensen wel vrij, in nieuw
ontgonnen gebieden zijn inwoners slechts aan beperkte lasten onderworpen
Horigen vluchten weg naar deze gebieden: heer heeft slechts 1 jaar en 1
dag een achtervolgingsrecht, hierna zijn de horigen vrij
vb. Graafschap Vlaanderen, m.u.v. het Land van Aalst dat onvrij bleef
tot Franse Revolutie
Als heren willen vermijden dat horigen vluchten, moeten ze hun situatie
verbeteren, wat snel leidt tot verdwijnen van de horigheid in meer
welvarende gebieden
Juridische ≠ sociale: onvrijheid was eerder een ongemak dan een last, onvrije
heeft niet altijd een lage sociale status
vb. Ministeriales: dienstmannen die onvrij waren maar een zeer
vooraanstaande positie hadden veel van hen waren ridders, bepaalde
families konden tot de adel opklimmen
C) VANDAAG: SLAVERNIJ NOG NIET VERDWENEN
In theorie bestaat slavenhandel niet meer, maar praktijk is anders
Mensenhandel, uitputting van illegalen, opsluiting van huispersoneel,
kinderarbeid
2. VREEMDELINGEN /INBOORLINGEN
A) BIJ DE ROMEINEN
Onderscheid tussen Romeinen en peregrini (vreemdelingen)
Vreemdeling = inwoner van het rijk die geen Romeins burgerschap heeft,
niet per se een buitenlander
Ius civile gold voor de Romeinen, voor de vreemdelingen gold in principe
hun eigen recht
personaliteitsbeginsel
Vreemdelingen zijn rechtsbekwaam, maar hebben geen
rechtsbekwaamheid o.g.v. Romeins recht: zijn uitgesloten van de rechten
die voorbehouden zijn aan Romeinen en tot het ius civile behoren
Romeinen hebben bepaalde voorrechten:
, Ius suffragii = recht om te stemmen in volksvergadering
Ius honorum = recht om magistraat te kunnen worden
Connubium = recht om geldig huwelijk te sluiten
Commercium = recht om bepaalde specifieke Romeinse rechtshandelingen
te stellen
Verschillen voor de fiscus: burger heeft voordelen
Verschillen in het strafrecht: niet-veroordeelde Romeinse burger kon niet
gegeseld worden, vreemdelingen wel
Tussen Romeinen en vreemdelingen of verschillende volkeren geldt het ius
gentium
Hoe verkrijgt men Romeins burgerschap?
Door geboorte: kind verkrijgt burgerschap als de moeder Romeins is of als
de vader Romeins is en hij getrouwd is naar het Romeins recht (Romeinse
vrouw of vreemdelinge met connubium)
Door vrijlating naar ius civile: vrijgelaten slaaf verkreeg enkel Romeins
burgerschap indien meester ook Romeins was
Verlening: vanaf einde van de Republiek, kan naar 1 persoon of naar
bepaalde groepen van personen
- Niet alle rechten, maar sommige rechten van het burgerschap worden
verleend
- vb. naturalisatie van soldaten na trouwe dienst
Soorten peregrini
Bevoorrechte vreemdelingen
- Oorspronkelijke / oude Latini = inwoners van Latium (streek rond
Rome): kregen alle rechten van een Romein, behalve het ius honorum
- Latini van de kolonies = bewoners van de na 268 vC geannexeerde
kolonies die geen burgerschap kregen: kregen alle rechten, behalve ius
honorium en connubium
- Latini iuniani = praetorische vrijgelatenen: geen ius honorum,
connubium en kunnen niet erven of vererven
Gewone vreemdelingen = peregrini van een bepaalde staat, mogen hun
eigen recht behouden zoals bepaald in een verdrag
Gediscrimineerde vreemdelingen: onvoorwaardelijk aan de Romeinen
onderworpen, mochten hun eigen recht niet behouden, werden
onderworpen aan ius gentium, konden nooit burger worden
Door Romeinen geannexeerde gebieden kregen ofwel ook Romeins burgerschap
of werden via verdrag bepaalde rechten verleend
Evaluatie: