Examen UO – keuzemodule superdiversiteit
Deel 1: vragenpoel algemeen deel
Hoofdstuk 1) Motivatie & coaching
Vraag 1
a) Welk type motivatie volgens ZDT herken je bij Zjef? Wees volledig. Benoem
ook telkens de drijfveer en type regulatie. ‘Zjef vindt talen saai, maar als hij
zijn contractwerk tijdig en goed afwerkt, krijgt hij een goede score voor
permanente evaluatie. Hij wil wel beter worden in Frans want dan kan hij
beter skypen met zijn vakantielief van vorige zomer.’
- gecontroleerde, extrinsieke motivatie => externe regulatie
drijfveer: druk van externe elementen taak = betere punten voor
permanente evaluatie
- autonome, extrinsieke motivatie => geidentificeerde regulatie
drijfveer: persoonlijk zinvol taak = middel om beter te
communiceren met vriendin
b) Een leerkracht kan autonome motivatie bij leerlingen stimuleren. Juist of fout?
Licht je antwoord toe aan de hand van Zjef (bovenstaande casus)
- Door in te spelen op de psychologische basisbehoeften: autonomie,
verbondenheid, competentie.
Competentie: ook aangeven wanneer het goed is en Zjef
aanmoedigen om vaardigheden en capaciteiten te verbeteren.
Verbondenheid: zorg voor een warm en positief klasklimaat waarin
Zjef weet dat hij steeds met vragen terecht kan bij jou. Als hij het
nodig vindt kan hij hulp aan jou vragen om zijn skypegesprekken te
verbeteren. Autonomie: schrijfopdrachten waarbij de leerlingen zelf
kunnen kiezen waarover ze schrijven, zo kan Zjef iets kiezen dat
voor hem zinvol is.
- Door een autonomieondersteunende leerkrachtenstijl te hanteren
autonomie verhogen
1. identificeren van interesses en persoonlijke waarden
bv. luistertijd leerkracht, spreektijd leerling,
empathische uitdrukkingen
2. voeden van interesses en persoonlijke waarden
bv. tijd geven om zelfstandig te werken, keuzes
aanbieden
3. opbouwen van nieuwe interesses en persoonlijke
waarden
bv. aanbieden van een uitleg
, Examen UO – keuzemodule superdiversiteit
Vraag 2
a) Welk type motivatie volgens de ZDT herken je bij Silke? Wees volledig.
Benoem ook telkens de drijfveer en type regulatie. “Silke wil graag goed zijn
in LO want anders denkt de knappe sportleraar dat ze niet sportief is. Tijdens
de lessen biologie vliegt de tijd voorbij, zeker als het over planten en bomen
gaat. Tijdens de weekends gaat Silke vaak op ontdekking in de natuur. Ze
geeft haar kennis over natuur ook graag door aan jongeren via de
jeugdvereniging de JNM (Jeugdbond voor Natuur en Milieu).”
- LO: gecontroleerde, extrinsieke motivatie met geïntrojecteerde regulatie:
er is druk om haar best te doen want anders zal ze haar schamen voor de
leerkracht.
- BIO: autonome, intrinsieke motivatie met intrinsieke regulatie: Silke doet
haar best voor biologie omdat het vak haar boeit, nieuwe inzichten
verwerven over biologie is haar doel.
1) Type motivatie: gecontroleerde, extrinsieke motivatie / autonome,
intrinsieke motivatie
2) Drijfveer: interne druk & vermijden van schaamte / persoonlijke interesse
& passie
3) Type regulatie: geïntrojecteerde regulatie / interne regulatie
b) Licht het verschil tussen kwaliteit en kwantiteit van motivatie toe aan de hand
van bovenstaande casus (Silke).
- kwantiteit: de hoeveelheid motivatie, zowel bij biologie als LO toont Silke
veel motivatie.
- kwaliteit: naar gelang het type motivatie zal er beter of minder goed
geleerd of gewerkt worden. Bij gecontroleerde motivatie is er druk, er zal
minder grondig gewerkt of geleerd worden, kennis wordt sneller vergeten,
het kan een negatieve invloed hebben op het welbevinden. Bij autonome
motivatie wordt er vaak grondiger gewerkt, de inzichten worden sneller en
beter opgenomen.
- Bij beide vakken vertoont Silke veel motivatie (kwantiteit), maar de
kwaliteit van de motivatie verschilt. Zo is de kwaliteit van de motivatie
beter bij haar biologie dan bij LO.
Vraag 3
‘Volgens de zelfdeterminatietheorie gaan autonomie en structuur hand in
hand.’
a) Ga je akkoord met bovenstaande stelling? Leg uit aan de hand van een
voorbeeld voor je eigen onderwijsvakken. Verbeter indien nodig.
- Het is vooral zo dat structuur hand in hand gaat met competentie. De
leerkracht kan hier op inspelen door structurerende
leerkrachtengedragingen te hanteren. Dit kan op disciplinair vlak en op het
, Examen UO – keuzemodule superdiversiteit
vlak van het leerproces van de leerlingen. Door de leerlingen, zowel in de
lessen Nederlands en geschiedenis op voorhand duidelijke, haalbare
doelen mee te geven, weten ze waar ze zich aan kunnen verwachten. Ook
duidelijk gestructureerde opdrachten zorgt bij leerlingen voor een hoger
gevoel van competentie, ze zullen de opdracht sneller begrijpen en het
gevoel hebben dat ze het kunnen. Bij autonomie gaat het meer om het
krijgen van keuzen ipv. het bieden van structuur.
b) Hoe kan inspelen op verbondenheid en autonomie bij leerlingen een
beschermende factor zijn bij het ontstaan van psychische problemen? Geef
twee concrete voorbeelden aan de hand van de motivatietheorie.
- Bv. een leerling heeft onlangs een dierbare verloren
- verbondenheid => leerling heeft behoefte aan hechte en goede relaties
met zowel de leerkracht als de medeleerlingen (gevoel van ‘erbij’
horen)
warme en veilige leeromgeving creëren met betrokkenheid
van alle leerlingen zodat deze leerling weet dat de klas
klaarstaat voor hem + een sociaal netwerk is een van de
belangrijkste aspecten bij een rouwproces
- autonomie => ervaren van psychologische vrijheid en keuze =>
leerlingen die autonomie ervaren, hebben een gevoel dat ze zichzelf
mogen zijn, dat ze gerespecteerd worden en eigenaar zijn van hun
eigen leergedrag
autonomieondersteunende leerkrachtstijl => de leerling
consulteren over we dit probleem aankaarten in de klas =>
geeft de leerling een vorm van controle => kan helpen bij het
rouwproces
Vraag 4
a) Bespreek het verband tussen je taalgebruik als leerkracht en motivatie. Geef
hierbij twee voorbeelden.
- Bij autonomieondersteunend lesgeven is het belangrijk dat de
leerkracht motiverend taalgebruik hanteert.
vermijden van:
schuld- of schaamte-inducerende taal (vb. Je hebt me
ontgoocheld) zinvolle en specifieke uitleg geven
inspelen op een plichtbesef (vb. “In onze tijd ” of “Jullie
generatie”)
kunnen, willen, voorstellen, ..
b) Bekijk onderstaande kijkwijzer. Koppel twee voorbeelden uit de kijkwijzer over
functioneel veeltalig leren aan de psychologische basisbehoeften van de
zelfdeterminatietheorie (ZDT).
Autonomie: (materiaal in thuistaal lln) anderstalige lln kunnen hierbij
mogelijks de optie krijgen om ofwel het materiaal in het Nederlands te kiezen
, Examen UO – keuzemodule superdiversiteit
OF het materiaal in de thuistaal. Hierbij geef je dan wel 2 opties, zij hebben
toch nog wel het gevoel dat ze autonoom een keuze hebben gemaakt.
Verbondenheid: door een positief leerklimaat te creëren, een klas te zijn
waarin fouten maken mag en je daarvoor niet nodeloos voor gestraft wordt,
stimuleer je de verbondenheid met je lln. Ze mogen dus niet bang zijn om
(taal) fouten te maken en voor de klas te spreken. Ook het toelaten van het
communiceren in andere talen heeft hier een positieve inbreng bij. Je toont de
lln immers dat zij aanvaard worden hoe ze zijn in jouw klas.
Competentie: Het verbinden van de thuistaal met het Nederlands (een soort
schema?) je geeft je lln hierbij de nodige structuur om de
oefening/presentatie/opdracht tot een goed einde te brengen. Dit is als het
ware een opstapje die ze kunnen gebruiken om de opdracht tot een goed
einde te brengen, wat wederom een gevoel van competentie creëert.
Vraag 5
a) Bespreek het verband tussen motivatie en de drie psychologische
basisbehoeften aan de hand van voorbeelden voor een van jouw
onderwijsvakken.
De zelfdeterminatietheorie gaat uit van drie basisbehoeften:
- fysische basisbehoeften om te overleven
- nodig om te komen tot psychisch welzijn
- belangrijk om in te spelen op deze basisbehoeften om de kwaliteit
(autonome motivatie) van leerlingen te verhogen
autonomie:
- leerlingen die autonomie ervaren, hebben een gevoel dat ze zichzelf
mogen zijn, dat ze gerespecteerd worden en eigenaar zijn van hun
eigen leergedrag
autonomieondersteunende leerkrachtstijl
drie componenten:
4. identificeren van interesses en persoonlijke waarden