Tips:
- De samenvatting bevat vooral de informatie uit het boek, aangevuld met de lessen – 80% van
de vragen kwamen uit het boek (aldus de professor)
- Houd zeker het boek ernaast open: screen de tekst voor kleine ‘irrelevante details’. Er komen
op het examen daadwerkelijk zeer veel irrelevante detailvragen aan bod. (bijvoorbeeld
alternatieve namen voor ziekten zoals de ziekte van Behcet als oculo-urogenitaal syndroom,
dit was een examenvraag!)
1
,Hoofdstuk 2 – Neurologisch consult (4 vragen)
Anamnese = Belangrijkste
Zeven dimensies van de klacht
- De locatie – patroonherkenning van symptomen
- De aard – belang exploratie (bv. moeilijk lopen – doffe voet, pijn, zichtsbeperking)
- De ernst – functionele weerslag
- Ontstaan en beloop – acuut/chronisch, gradueel, paroxysmaal, periodiek
- Omstandigheden bij ontstaan – uitlokkende factor (stress), medicatie, beweging, symptomen
(rugpijn)
- Factoren van invloed
- Begeleidende verschijnselen – visuele symptomen, GI-problemen
Hetero-anamnese
- O.a. bij bewustzijnsverandering, communicatiestoornissen, geheugenstoornissen
- Wat gebeurt direct na ontwaken – snel, verward
- Gedragsverandering en evolutie – vooral vanuit naasten
- Anosognie – PT die zich niet bewust is van de ziekte
- Moeilijk evalueerbare patiënten
o Comapatiënt of andere BWZ-stoornissen
o Urgente situaties – tijd van belang
o Taalproblemen, functionele stoornissen
Aanvullende anamnese
- Medische voorgeschiedenis – comorbiditeiten, medicatiegebruik (zowel medische VG alsook
invloed!)
- Sociale anamnese – beroep, hobby, sociale status
- Systemische aandoeningen
Waar is het letsel gelegen?
Algemeen klinisch onderzoek
- Andere comorbiditeiten kunnen van invloed zijn op neurologische problemen; bv.
systemische aandoeningen, DM, cardiovasculair, maligniteit (paraneoplastisch, ingroei,
iatrogeen)
Neurologisch onderzoek – begint al tijdens anamnese en vanuit wachtzaal
- Screeningsonderzoek = ter evaluatie of het om een neurologisch letsel gaat
- Ter detectie van specifiek letsel = Gericht op de klacht en context
- Volledig en systematisch – altijd bilateraal!
o Spraak en taal
o Mentale status
o Gang – kijkt initieel hoe PT de wachtzaal verlaat
▪ Symmetrie – pasgrootte, houding, armzwaai, verbrede basis, heffen
knieën/heup/schouder
▪ Asymmetrie – pijn, zwaaien, dropvoet
o Hoofdzenuwen
o Motoriek
o Sensibiliteit
o Coördinatie
o Abnormale bewegingen – atrofie, spasmen
o Ook normale bewegingen die als abnormaal worden bevonden
▪ Kortdurende, ritmische contracties/krampen (myoclonie), paresthesie door
compressie, ‘positieve lasegue’ (spierpijn/korte hamstring)
▪ Ouderen- verminderde zintuigen, atrofie/kracht, verhoogde spiertonus
2
, - Symptomen
o Door defect – neurologische uitval (verlamming, gevoel, coördinatie)
o Door Prikkeling – epilepsie, hormonen, onwillekeurige bewegingen
- Besluitvorming
o Anatomisch – één/multipele letsels, diffuus, niveau
o Syndromaal (MS)
o Etiologisch – oorzakelijk proces: genetisch,
congenitaal, infectie, etc.
Aanvullend onderzoek (zie verder HC)
- Anatomische beeldvorming
- Functionele beeldvorming (FDG PET)
- Electro-encephalografie (EEG)
- Elektromyografie en zenuwgeleiding (EMG)
- Geëvokeerde potentialen (SSEP, VEP, BAEP)
- Lumbale punctie – ken wat veranderd bij welke aandoening
en concentraties (in grootte orde)
- Follow-up als onderzoek – e.v. diagnose vanuit verdere beloop van ziekte
o Vooral nut bij onbegrepen klachten of symptomen – e.v. maanden tot jaren
Algemeen
- Sensitiviteit – afwijkend onderzoek
- Specificiteit – niet ziek en géén positief onderzoek
- Likelihood - >1 levert bijdrage aan diagnostiek; <1 duidt op tegendeel van diagnose
o Voorafkans – gegevens die vóór het onderzoek bekend zijn
o Achterafkkans – m.b.v. gegevens uit onderzoek
3
, Hoofdstuk 3 – Klinische Neurofysiologie
Opbouw van zenuwen en spieren
- Rustpotentiaal – 70 mV → depolarisatie vanaf -50 mV met AP = on/off signaal
- Voortgeleiding via knopen van Ranvier = saltatoire prikkelgeleiding
- Spier – meerkernige cellen
o Y-motorneuron uit RM met synaps op de spiervezel
o Sarcolemma = membraan met prikkeling vanuit de NMJ met een signaal naar actine
en myosine (myofibrillen)
▪ In rust = blokkade actine door troponine-tropomyosine
o NMJ – één prikkel → eindplaatpotentiaal → drempelwaarde → AP zonder
repolarisatiefase (wel bij zenuw AP)
▪ Na depolarisatie en terug naar beginwaarde, dan geen verdere negatieve dip
- Motorunit
o Één axon heeft multipele eindtakken → één spiervezel per eindtak
o Motorunit = één neuron met alle eindtakken, synapsen en spiervezels
o Sommatie van de potentialen = motorunitpotentiaal – nl altijd zelfde vorm en
grootte
Neurofysiologische evaluatie van het PZS
EMG/elektromyografie
- Zenuwgeleiding/conductie (axonaal vs. demyeliniserende NP)
o SNAP = som van zenuw APs = variatie naar aantal actieve zenuwvezels binnen een
zenuw
o CMAP = som van MU AP in één spier (=spierbeweging) = variatie naar aantal actieve
spiervezels in een MU
▪ Vlakke lijn = latentietijd – Begin gold = aankomen stimulus
▪ Amplitude = som alle elektrische activiteit in de spier (opp. elektrode)
o Sensorisch, motorisch of gemengd
o Principe – stimulatie punt A, meting punt B → herhaling op proximalere punten
▪ Meting van verschil in tijd om tot punt B te komen
▪ Conductiesnelheid = afstand (mm) / (prox.-dist. latentie (ms))
▪ Stimulatie = antidrome richting/niet fysiologisch
- Differentiatie/patronen
o Zenuwbeknelling – distale stimulatie = trager dan proximale stimulatie
o Axonale neuropathie – minder aantal functionerende vezels = lagere amplitude bij
normale tijd
o Demyeliniserende neuropathie – normale amplitude bij vertraagde geleiding
o Conductieblok – vertraagd en gedaalde amplitude (signaal deels tegengehouden)
o NMJ – repetitieve stimulatie van zenuw met controle voor
vermoeibaarheid/saturatie = tijd tussen stimuli en AP is later of kleinere amplitude
o F-respons- motorische prikkeling: signaal gaat naar proximaal/ventraal-RM (=
onfysiologisch) over de reflexboog terug naar de spier
▪ Tijd tussen prikkel en respons – e.v. proximale geleidingsstoornis
o H-reflex – sensorische prikkeling: signaal naar dorsaal-RM en activatie motorische
voorhoorncel met spier-AP
- Vermoeden van bv. neuropathie t.g.v. diabetes met verminderde reflexen en sensibiliteit
4