Hoofdstuk 1 – Kosten
1.1 - De categoriale kostenindeling
-> kosten worden uitgesplitst naar hun ontstaansbron tijdens het productieproces
1) Kosten van grond (pacht)
2) Inkoopwaarde van de omzet (=inkoopprijs verkochte goederen) & kosten van materialen en
grondstoffen
-> kosten van afval (opbrengst afval verlaagt kostprijs)
-> uitval: afgekeurde producten
3) Kosten van arbeid
-> loon, premie werknemersverzekeringen, overige personeelskosten
4) Kosten van diensten van derden
-> bv. Inhuren van diensten van bedrijven
5) Kosten van duurzame productiemiddelen
-> afschrijvingskosten (gebouwen, auto's)
-> complementaire kosten: alle kosten die samenhangen met een DPM (m.u.v.
afschrijvingskosten en interestkosten)
6) Kostprijsverhogende belastingen
-> motorrijtuigenbelasting, accijns, niet BTW
7) Kosten van vermogen
-> interestkosten
-> gemiddeld geïnvesteerd vermogen = aanschaffingsprijs + restwaarde / 2
Aanschafwaarde – afschrijvingen = boekwaarde
-> altijd excl. Btw
Functionele kostenindeling: kosten worden uitgesplitst naar hun functie in het bedrijfsproces
1.2 - Constante en Variabele kosten
Constante kosten: kosten die binnen bepaalde grenzen niet veranderen bij een toe- of afname van
het aantal producten.
-> B.v. afschrijvingskosten, huur, rente op leningen
Variabele kosten: kosten die wel veranderen bij toe- of afname van het aantal producten.
-> proportioneel: kosten veranderen evenredig
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen in 1 bepaald jaar:
~ Boekwaarde dpm begin jaar + boekwaarde dpm eind jaar / 2
1.3 - Transfer pricing
Transfer pricing (interne verrekenprijzen): de prijs die een bedrijf behorende tot een multinational
aan een zusterbedrijf in rekening brengt voor een bepaald onderdeel of halffabricaat dat zij
produceert.
-> multinational kan manipuleren met de interne prijs zodat de hoogste winsten behaald worden in
landen met de laagste belastingtarieven.
, Hoofdstuk 2 – Waarderingsgrondslagen activa
Waardering = toekennen van geldbedragen aan activa en vreemd vermogen op de balans
2.1 - Grondslagen
Historische kostenmethode:
-> 2 varianten:
Verkrijgingsprijs: inkoopprijs inclusief bijkomende kosten die voor activum – in verleden – is
betaald.
Vervaardigingsprijs: omvat alle kosten – direct en indirect – die gemaakt zijn om product te
realiseren. (Wordt veel toegepast bij bedrijfsmiddelen zoals materiële vaste activa)
Voordelen: administratie relatief eenvoudig, objectief systeem
Nadelen: als prijzen stijgen, komt dit niet tot uitdrukking op balans
Actuele waarde
= prijs die op waarderingsmoment van toepassing is.
-> 3 varianten:
Vervangingswaarde: prijs die bij vervanging activum door gelijkwaardig activum moet
worden betaald.
Bedrijfswaarde: opbrengst die met bedrijfsmiddel kan worden bereikt door dit nog in te
zetten bij de productie.
Opbrengstwaarde: waarde die een activum kan opleveren door verkoop.
Nadeel: actuele waarde kan voortdurend schommelen en dus constant aanpassingen nodig.
Andere waarderingsmethoden: boekwaarde, contante waarde, nominale waarde enz.
2.2 - De voorraadwaardering
Handelsonderneming: koopt goederen in en verkoopt deze goederen zonder er iets aan te
veranderen.
Fifo-methode
= first in, first out -> de voorraad wordt geregistreerd tegen historische inkoopprijs. Bij verkoop
worden goederen afgeboekt tegen prijs van de langst aanwezige partij goederen.
Lifo-methode
= last in, first out -> ook historische inkoopprijs (prijs waarvoor goederen daadwerkelijk zijn
ingekocht). Bij verkoop worden goederen afgeboekt tegen prijs van laatst ingekochte partij.
Vaste verrekenprijs
-> niet met historische verrekenprijs, maar met schatting van inkoopprijs voor het nieuwe jaar
(=vaste verrekenprijs). Toekomstgericht dus.
Alle ingekochte & verkochte goederen gewaardeerd tegen vvp.
Prijsverschil = verschil tussen werkelijke inkoopprijs en vvp
Hoofdstuk 3 – De handelsonderneming
3.1 - De winst bij een handelsonderneming
Omzet