Probleem 5:
Leerdoelen:
1. Wanneer is iemand aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad? 407-416
2. Wanneer ben je aansprakelijk voor schade die is veroorzaakt door een dier? Werk dit leerdoel ook
uit met betrekking tot kinderen, ondergeschikten en opstal. 423-433, 435, 436
3. Welke schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking als sprake is van lichamelijk letsel?
391a, 393-394
Literatuur:
W.H.M. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020, H21.1
t/m 21.4.2 en H23.5 t/m 23.6
Hijma en M.M. Olthof, Compendium Nederlands vermogensrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020
Jurisprudentie:
HR 17 januari 1958, ECLI:NL:HR:1958:AG2051, NJ 1961/568 (Tandartsen)
HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136, m.nt. G.J. Scholten (Kelderluik)
HR 17 november 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4789, AA 194/42, p. 479 e.v. m.nt. W.C.L. van der Grinten
(Pos/Van den Bosch)
HR 24 februari 1984, ECLI:NL:PHR:1984:AG4766, AA 1984, p. 479 e.v. m.nt. J.H. Nieuwenhuis (Zeug
geel 113)
HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240, m.nt. J.B.M. Vranken (Taxibus)
,1. Wanneer is iemand aansprakelijk op grond van
onrechtmatige daad?
Vereisten voor aansprakelijkheid: art 6:162 en 6:163 BW
1. Onrechtmatigde daad
2. Toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad aan de dader
3. Schade
4. Causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade
5. Relativiteitsvereiste: verband tussen het doel van de overtreden norm en het geschade belang.
(art 6:163 BW)
Onrechtmatigde daad: art 6:162 lid 2 BW
Als onrechtmatige daad wordt aangemerkt:
A. Een inbreuk op een recht:
1. Een ‘recht’ ziet op:
a. Persoonlijkheidsrechten = recht op leven, lichamelijke integriteit, veiligheid, eer &
privacy.
b. Absolute rechten = eigendomsrecht, beperkte rechten, rechten op voortbrengselen van
de geest.
c. Rechten van huurder en pachter
Persoonlijke rechten/vorderingsrechten vallen niet in deze categorie omdat schending
daarvan geen onrechtmatige daad oplevert maar een wanprestatie.
2. Inbreuk daarop.
Bij vermogensrechten 1b en 1c is een onderscheid te maken tussen:
a. Het verrichten van daden die alleen de rechthebbende mag vernietigen.
b. Belemmeren van de rechthebbende in beschikking, gebruik of genot. Bijvoorbeeld:
zaakbeschadiging of hinder (art 5:37 BW).
B. Het doen en nalaten in strijd met een wettelijke plicht = hieronder vallen alle Nederlandse
privaat- of publiekrechtelijke algemeen verbindende wettelijke voorschriften.
C. Het doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk
verkeer betaamt = Gevallen van strijd met het ongeschreven privaatrecht. Is de belangrijkste
groep, wordt vaak onzorgvuldigheid genoemd. Heeft een casuïstisch karakter; kijk naar de
omstandigheden van het concrete geval. Enkele voorbeelden:
- Gevaarzetting: Het scheppen of laten voortbestaan van gevaar voor andermans persoon of
goed wordt vaak kortweg gevaarzetting genoemd.
a. De enkele mogelijkheid dat een gedraging tot schade leidt maakt die gedraging dus nog
niet onrechtmatig. Het gevaar moet dusdanig zijn, dat de betrokkene zich naar
maatstaven van zorgvuldigheid (maatschappelijke betamelijkheid) van dit gedrag had
behoren te onthouden.
b. Bij de beoordeling wordt met name in aanmerking genomen; kelderluik criteria:
o Hoe waarschijnlijk het is dat een ander niet de nodige oplettendheid en
voorzichtigheid in acht neemt;
o Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan;
o Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn;
o En hoe bezwaarlijk is het om veiligheidsmaatregelen te nemen.
, Kelderluik arrest:
Aan de hand van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of een
handelen of een nalaten een onrechtmatige daad als bedoeld in art. 162 van boek 6
van het Burgerlijk Wetboek oplevert. In het onderhavige arrest gaat het om het in het
leven roepen van een situatie, welke voor anderen bij niet-inachtneming van de
vereiste oplettendheid en voorzichtigheid, gevaarlijk is (‘gevaarzetting’). In dit arrest
schetst de Hoge Raad de maatstaven die van belang zijn bij de beoordeling of er
sprake is van een gevaarzettende situatie en daarmee een onrechtmatige daad.
Rechtsregel: Gevaarzetting is het scheppen of laten voortduren van een gevaarlijke
situatie. Van onrechtmatigheid is slechts sprake wanneer de mate van
waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van het gevaarzettend gedrag zo groot
is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gevaarscheppend
gedrag had moeten onthouden. Voor de beoordeling daarvan dient gekeken te
worden naar de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de
vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de kans dat daaruit
ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en de mate
van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
Inhoud arrest: Sjouwerman, een medewerker van de Coca-Cola Corporation, heeft in
februari 1961 bij het afleveren van frisdrank aan café De Munt in Amsterdam, een
kelderluik open laten staan. Mathieu Duchateau die het café bezocht, viel op weg
naar het toilet in het kelderluik en liep daarbij ernstige verwondingen op. Op grond
van dit voorval heeft Duchateau vergoeding van de door hem geleden schade
gevorderd.
De rechtsvraag die in dit kader centraal staat, luidt als volgt. Is Sjouwerman
aansprakelijk jegens Duchateau op grond van onrechtmatige daad, en aan welke
criteria dient dit getoetst te worden?
De rechtbank oordeelde dat het ongeval in dit geval aan Duchateau zelf te wijten
was. Hij had namelijk beter op moeten letten toen hij naar het toilet liep. Het hof is
echter van mening dat de aansprakelijkheid bij Coca-Cola ligt. Sjouwerman heeft
onzorgvuldig gehandeld door het kelderluik open te laten, terwijl hij ook rekening
had moeten houden met niet oplettende bezoekers. Voorts heeft hij niet voldoende
maatregelen getroffen om de toegang tot de toiletten geheel af te sluiten. Hij heeft
daarom onrechtmatig gehandeld. Duchateau moet evenwel 50% van de schade zelf
dragen wegens eigen schuld. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof.
De Hoge Raad hanteert vier criteria die van belang zijn bij de beoordeling van
aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad bij gevaarzetting. KEN UIT JE
HOOFD!!!
1. Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en
voorzichtigheid worden geacht? (in dit geval: Hoe waarschijnlijk is het dat iemand
het geopende kelderluik in het café over het hoofd ziet?)
2. Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan? (in dit geval: Hoe groot is
de kans dat iemand die het geopende kelderluik over het hoofd ziet, er werkelijk
invalt en letsel oploopt?)
3. Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn? (in dit geval: Hoe ernstig kan het letsel zijn
ten gevolge van een val in het kelderluik?)