Samenvatting onderzoeksmethodologie
Hoorcollege 1: Waarom doen we onderzoek? - 08-09-2021
Open vraag van het tentamen
Wat zijn de drie voorwaarden voor causaliteit volgens John Stuart Miller?
1) De oorzaak ging vooraf aan het gevolg.
2) De oorzaak hield verband met het gevolg.
3) Je kunt geen andere plausibele alternatieven verklaring voor het gevolg vinden.
Positivisme
Gebaseerd op waarneembare zaken, empirisch gefundeerd (gebaseerd op gegevens die
we verzamelen), nadruk op voorspellen en ingrijpen (ipv beschrijven). Volgde op de
Metafysica (vooral nadenken over werkelijkheid, niet waarneembaar of toetsbaar). Na
Metafysica -> prepositivisme (werkelijkheid alleen beschrijven).
Constructivisme
Rekening houden met de deelnemers van het onderzoek. Theorievorming tijdens de
dataverzameling. Positivisten streefden naar causale wetten. Constructivisten zeggen dat
mensen allemaal verschillend zijn, iedereen heeft een ander beeld over de wereld, dus er
kan niet een causale wet zijn, er zijn namelijk meerdere perspectieven. Constructivisme
heeft kritiek op positivisme omdat: determinisme (negeren vrije wil en erkennen niet dat
werkelijkheden meervoudig zijn), reductionisme (simplificeert teveel), egocentrisch (eigen
perspectief/realiteit), ontmenselijkt, opdringerig en onnauwkeurig (deelnemers krijgen ideeën
erover, anders reageren dan je misschien zou willen). Vindt dat de nadruk leggen op
voorspellen en controle de wetenschap zal beperken.
Moderne opvatting
Neemt kritiek op positivisme serieus. Moderne opvatting is een combinatie van beide
stromingen, maar houdt rekening met meerdere perspectieven. Heeft respect voor
deelnemers en houdt rekening met context (effect van onderzoeker, factoren, perspectieven
en toepasbaarheid in de wereld).
Bestaat objectieve wetenschap?
Onderzoekers hebben verschillende waarden en perspectieven, dus het is een lastige
discussie. Je hebt altijd interpretaties, verwachtingen en de keuze van het onderwerp dat
wordt beïnvloed door de onderzoeker. Sociale wetenschap staat veel meer in de aandacht
dan natuurwetenschappelijk onderzoek. Manier van vraagstelling bepaalt ongeveer hoeveel
aandacht je krijgt (hoe ontstaat homoseksualiteit vs. hoe ontstaat heteroseksualiteit).
Negatieve aandacht voor het onderzoek komt op de onderzoeker persoonlijk aan. Mensen
denken dat ze er verstand van hebben omdat het gaat over onderwerpen uit het dagelijks
leven/wat ze zelf hebben meegemaakt etc. Ook ziet het onderzoek er maar makkelijk uit met
vragenlijsten en observaties enzo, wat zorgt voor bemoeienis van gewone mensen die geen
onderzoekers zijn.
Naïeve hypothesen en theorieën
,Vermoedens/ideeën die je zelf hebt over dingen/verschijnselen. Zonder methoden en
processen. Het dagelijks denken. Cyclus: waarnemen - proberen - resultaat - evalueren.
Hulpbronnen om naïeve theorie te vormen:
1) Logische analyse in syllogisme (redenering uit drie proposities) - premisse 1,
premisse 2, conclusie. Leidt vaak tot inconsistenties en bias. (Bijv 1. Als een kind
speelgoed heeft, is het gelukkig. 2. Als een kind gelukkig is, heeft het weinig
snoeplust. 3. Als een kind speelgoed heeft, heeft het weinig snoeplust).
2) Autoriteit vragen. Valkuilen: is het werkelijk een expert? Er kan onenigheid onder
experts zijn, ze hebben allemaal andere waarden en bedoelingen. Ook zijn experts
niet onafhankelijk.
3) Consensus. Afstemmen van gelijken. Nadenken met een groep, wie heeft de
waarheid? Streven naar harmonie in een groep.
4) Observatie. Hypothese vergelijken met observatie van gedrag. Hoeft niet bij iedereen
te zijn, ook zoek je vaak bevestiging en geen ontkrachting. Je kan het construct
anders opvatten en de causale richting is moeilijk te bepalen- kan ook een andere
reden zijn voor bepaald gedrag dan dat de onderzoeker denkt.
5) Eerdere ervaringen. Zelfde problemen als bij observatie. Je onthoudt het makkelijker
als het in het plaatje past. Voorkomen in de wetenschap: kritisch laten beoordelen,
baseren op empirisch onderzoek, zelfbewust.
Begrippen
Construct: een abstract idee dat we willen begrijpen en meten (intelligentie bijv). Dit wordt
gemeten met een operationele definitie.
Hypothese: stelling/aanname over relatie tussen twee of meer constructen (of een
construct). Gaat vaak over causale verbanden. Hypothese is nooit bewezen of
geaccepteerd. Een goede hypothese is: herhaaldelijk ondersteund, spaarzaamheid,
repliceerbaar, veel verklarende kracht.
Theorie: aaneenschakeling van meerdere hypothesen over hetzelfde onderwerp. Bevat
soms voorwaarden of een logische stelling. Vertrouwen in de theorie wordt bepaald door de
zwakste schakel.
Verschillen met wetenschap en naïeve wetenschap
Sociale wetenschappen:
-overdraagbare (i.t.t. persoonlijke) kennis
-streven naar waarheid
-strenger en systematischer
-grotere zekerheden
-zelfbewust: maak ik misschien een fout, zie ik iets over het hoofd.
-systematische bias voorkomen
-empirische criteria (uitspraken gebaseerd op verzamelde gegevens)
-sleutelrol voorspellen (vooraf!)
-algemene samenhangen
-werken aan theorieën en deze uitbreiden
Onderzoeksvragen maken op basis van
Algemeenheid, beantwoordbaarheid, theoretisch en maatschappelijk/praktisch belang,
moeite uitvoer onderzoek vs belang van beantwoording vraag (als het heel moeilijk is om uit
te voeren en het geen groot maatschappelijk belang heeft, krijg je waarschijnlijk geen geld
voor het onderzoek).
,Methodologie: regels voor onderzoeken
Logica: regels voor het denken/redeneren
Ongeschreven regels in de wetenschap
Objectiviteit, openheid van zaken, vaardigheid in onderzoeken en redeneren, eerlijkheid.
Wetenschappelijke houding.
Empirisch onderzoek
Het verzamelen van informatie via
observatie en methoden die systematisch
zijn.
Empirische cyclus
Observeren -> inductie (van specifiek naar
algemeen (ISA)) -> hypothese bedenken -
> deductie (van algemeen naar specifiek
(DAS)) -> voorspelling gaan doen van een
bepaalde onderzoeksgroep -> toetsing ->
resultaten -> evaluatie (subjectief) kan
leiden tot vervolgonderzoek (fase 1)
Hoorcollege 2: Hoe ontwerpen we onderzoek? - 10-09-2021
Theorie
Set van onderling samenhangende hypothesen. Bestaat uit constructen (theoretische
variabelen, kernbegrippen) die onderlinge relaties hebben. Een theorie beschrijft hoe je de
constructen kan meten.
Variabele
Een attribuut dat waarden waarneemt tussen mensen of dingen (haarkleur, IQ-scores,
lengte, geslacht, bloeddruk).
Twee soorten hypothesen
1) Over de relaties tussen de constructen onderling (bijv. blootstelling aan geweld leidt
tot agressiviteit -> A leidt tot B).
2) Over de operationalisering (meting) van de constructen (bijv. score op de
agressievragenlijst is een valide indicator van agressiviteit -> R is een valide indicator
van A)
Construct A veroorzaakt construct B voor populatie P onder conditie Y.
Gedrag X or reactie Y is een goede indicator van construct A.
Wanneer een goede wetenschappelijke theorie
- Hypothesen moeten falsifieerbaar (verwerpbaar) zijn (alle zwanen zijn wit -> zwarte
vinden). Moeten zo specifiek mogelijk gemaakt worden.
- Theorie is spaarzaam: zoveel mogelijk bevindingen verklaren met zo min mogelijk
hypothesen. (Als theorie A en B hetzelfde verklaren, maar theorie B minder
aannames doet, krijgt B de voorkeur).
, - Theorie is consistent: hypothesen moeten elkaar niet tegenspreken en het moet
aansluiten bij bestaande theorieën.
- Theorie leidt mogelijk tot nieuwe inzichten/voorspellen
- Theorie adresseert maatschappelijk belangrijke zaken
Functie onderzoek
- Ontdekken: discovery research (inductief: van specifiek naar algemener - observatie
naar hypothese).
- Aantonen: demonstration research (deductief: van algemeen naar specifiek -
hypothese naar gegevensverzameling).
- Verwerpen: refutation research (deductief)
- Repliceren: replication research (deductief)
Soorten onderzoek
Measurement research: uitzoeken of twee of meer manieren van meten hetzelfde resultaat
hebben.
Demonstration research: ondersteuning voor de hypothese proberen te vinden.
Refutation research: tegenbewijs zoeken (bijv voor alternatieve verklaringen).
Replication research: herhaling van demonstration en refutation. Met grotere groepen of
andere groepen. Onder andere omstandigheden, andere operationele definities, andere
onderzoeksdesigns etc.
Evaluatiecriteria
Studies hebben andere kwaliteit, validiteit beoordelen van resultaten met: interne, externe,
construct en conclusie validiteit.
Onafhankelijke variabele
Een construct dat de afhankelijke variabele beïnvloedt.
Constructvaliditeit
Kritisch afvragen of je meet wat je wilt meten. Met een betrouwbaar instrument meten.
Validiteit maximaliseren door systematische invloeden (faalangst, vermoeidheid) en
onsystematische invloeden (per ongeluk verkeerde antwoord, gokken, per ongeluk fout
antwoord als goed gemarkeerd) zoveel mogelijk buiten te sluiten.
Interne validiteit
Kritisch afvragen in welke mate het onderzoeksdesign je toestaat om causale inferenties te
maken. (Twee groepen, 1 blootgesteld, andere niet, verschillen ontstaan door verschillen uit
behandeling, hypothese bevestigd, sterk design). We vragen ons niet af óf er een causale
relatie is, we vragen ons af of het gekozen design geschikt is een causale hypothese te
onderzoeken en conclusies te kunnen trekken. Keuze voor een experimenteel design
maximaliseert de interne validiteit. Andere designs kunnen voor bias zorgen. Echter, een
experimenteel design is niet altijd mogelijk (je kunt niet mensen random indelen op geslacht,
want dat is niet makkelijk te veranderen), en het is ook niet altijd wenselijk (kinderen
toewijzen probleemgezinnen) en het is niet altijd noodzakelijk (als causaliteit voor het
onderzoek niet belangrijk is).
- Probleem: correlatie impliceert geen causatie! Als de relatie tussen A en B causaal
is, dan verwacht je dat er een correlatie te vinden is bij de metingen van A en B.