Wat is leren?
Leren is het verwerven van nieuw gedrag, nieuwe kennis en nieuwe inzichten op grond van
ervaring.
Hoe leert een persoon zichzelf, anderen en de omringende wereld kennen?
1. Spelenderwijs zal het opgroeiende kind allerlei ervaringen opdoen. Zowel het eigen
gedrag, als de situatie krijgt betekenis
2. De sociale omgeving treedt actief op om ervoor te zorgen dat het opgroeiende kind
bepaalde dingen leert, die van belang worden geacht voor een goede ontwikkeling.
Leren door klassieke conditionering
Klassieke conditionering: een gevoelsreactie die door een bepaalde gebeurtenis wordt
opgeroepen, wordt gekoppeld aan een andere gebeurtenis die daarvoor nog niet zo een
gevoelsreactie opriep. Dit is beschreven door Pavlov (1849-1936).
Klassieke conditionering als leerproces kan als volgt worden beschreven:
1. De basis voor het leerproces vormt een situatie die een automatische reactie aan de
persoon ontlokt. De situatie wordt ongeconditioneerde stimulus (OS) genoemd. De
automatische reactie wordt ongeconditioneerde respons (OR) genoemd.
2. De ongeconditioneerde stimulus wordt gekoppeld aan een andere situatie. Die andere
situatie wordt een geconditioneerde stimulus (CS) genoemd.
3. De koppeling van een geconditioneerde stimulus aan een ongeconditioneerde stimulus
zorgt ervoor dat de ongeconditioneerde respons nu ook vertoond wordt als reactie op de
geconditioneerde stimulus. Deze aangeleerde reactie wordt de geconditioneerde respons
(CR) genoemd.
Leren door klassieke conditionering vindt automatisch en onbewust plaats. Er is geen sprake
van inzicht en van een bewuste koppeling die tussen 2 gebeurtenissen wordt gelegd.
De volgende condities bevorderen het leren door klassieke conditionering:
1. Contingentie: de mate waarin het optreden van de ongeconditioneerde stimulus
samenhangt met het optreden van de geconditioneerde stimulus. Hoe sterker die
samenhang is, hoe eerder de klassieke conditionering zal plaatsvinden.
2. Tijdsduur: dit is de tijd die ligt tussen de ongeconditioneerde stimulus en de
geconditioneerde stimulus. Hoe korter die tijd is, hoe eerder klassieke conditionering zal
plaatsvinden. Zit er te veel tijd tussen, kan er geen koppeling tussen beide situaties
plaatsvinden.
Een uitzondering hierop is het leren van een smaakaversie; een automatische negatieve
reactie op voedsel. Deze aversie kan al bij 1 ervaring tot stand komen.
Stimulusgeneralisatie: dit treedt op als de ongeconditioneerde stimulus, die nogal lijkt op een
geconditioneerde stimulus, dezelfde reactie gaat ontlokken als bij de geconditioneerde
stimulus.
Stimulusdiscriminatie: onderscheid tussen situaties die echt gevaarlijk, bedreigend of
vervelend zijn en situaties die er enigszins op lijken, maar niet gevaarlijk zijn.
Uitdoving (extinctie) van een geconditioneerde respons vindt plaats als meerdere malen blijkt
dat de geconditioneerde stimulus niet meer gevolgd wordt door de ongeconditioneerde
stimulus. Vermijdingsgedrag kan voorkomen dat extinctie plaatsvindt. Soms vindt er na
extinctie in ene spontaan herstel op van de respons.
,Klassieke conditionering wordt ook wel emotioneel leren genoemd. Aangeboren emotionele
reacties worden langzaam uitgebreid naar allerlei situaties, die daardoor ook een emotionele
betekenis krijgen.
Leren door operante conditionering
Bij operante conditionering worden nieuwe gedragingen aangeleerd op grond van de
effecten die deze gedragingen met zich meebrengen. Dit is beschreven door Thorndike
(1874-1949) en noemde dit ook wel de wet van het effect. Deze gaat uit van:
· Gedrag dat bevredigende resultaten oplevert, zal eerder herhaald worden dan gedrag
dat geen bevredigende resultaten oplevert. Het resultaat is bepalend of gedrag opnieuw zal
worden vertoond. Het wordt ook wel gissen-en-missen (trial-and-error) leren genoemd.
De versterking van het doen optreden van een bepaald gedrag wordt bekrachtiging
genoemd. Er zijn 2 soorten bekrachtiging:
· Positieve bekrachtiging: versterkt het gedrag dat aan deze bekrachtiging vooraf gaat.
· Negatieve bekrachtiging: versterkt het gedrag dat zorgt voor het wegnemen van een
ongewenste situatie.
Wat een gewenst resultaat is van gedrag wordt uiteindelijk bepaald door de persoon zelf.
Leren door operante conditionering is een geleidelijk proces. Hoe meer een gedrag positief
bekrachtigd wordt, hoe eerder dit herhaald zal worden. De snelheid van het leerproces wordt
bepaald door:
1. Contingentie: de mate waarin een bepaald gedrag altijd gevolgd wordt door een positief
effect (bekrachtiging). Wanneer een bepaalde respons altijd gevolgd wordt door een positief
effect is er sprake van een continue bekrachtiging. Leren door operante conditionering gaat
het snelst bij continue bekrachtiging. Partiële bekrachtiging: er vindt niet altijd een positief
effect plaats. Het zal dan langer duren voordat het juiste respons wordt ontdekt. Hoe
onvoorspelbaarder het krijgen van een beloning na een bepaald gedrag is, hoe langer het
duurt voor er sprake is van leren door operante conditionering.
2. Tijdsduur: hoe minder tijd er zit tussen het juiste gedrag en de gewenste opbrengst, hoe
sneller het leerproces plaatsvindt.
Secundaire bekrachtiging: een voorbeeld hiervan is geld, aangezien hiermee weer andere
zaken die aantrekkelijk zijn gekocht kunnen worden.
Uitdoving: het gedrag neemt af wanneer de koppeling tussen gedrag en gewenste opbrengst
verdwijnt. De snelheid van uitdoving hangt af van de manier waarop het gedrag in het
verleden is bekrachtigd. De snelheid is het hoogst wanneer er sprake is geweest van
continue bekrachtiging en als de bekrachtiging daarna continue verdwijnt. Vermijdingsgedrag
kan uitdoving bemoeilijken. Negatieve gevolgen worden vermeden door bepaald gedrag te
vertonen, er wordt niet meer ervaren dat het normale gedrag niet altijd negatief uitpakt.
, Stimulusgeneralisatie: het aangeleerde gedrag wordt ook vertoond in een situatie die
enigszins gelijk is aan de specifieke situatie. Hoe meer situatie op elkaar lijken, hoe groter de
kans dat gedrag dat eerder succesvol was, in die gelijksoortige situaties wordt vertoond.
Stimulusdiscriminatie: weten in welke situatie bepaald gedrag tot positieve effecten leidt en in
welke situaties dat niet het geval is.
Operante conditionering wordt ook wel stimulus-respons leren genoemd. De aard van de
situatie (stimulus) bepaald welk gedrag (respons) tot een gewenste uitkomst leidt.
Geslaagde stimulusgeneralisatie en - discriminatie is afhankelijk van het vermogen van een
persoon om te achterhalen welke situationele kenmerken relevant zijn om op te letten.
Straf: spontaan vertoond gedrag wordt gevolgd door een effect dat als vervelend, pijnlijk of
beangstigend wordt ervaren. Straf is een effect dat gedrag wat eraan vooraf is gegaan
verzwakt. Straf is niet alleen het toedienen van een vervelende stimulus, maar ook het
wegnemen van een aantrekkelijke stimulus. Meestal doet straffen het ongewenste gedrag
afnemen, maar het doet niet altijd het gewenste gedrag toenemen. De volgende kenmerken
van straffen vergroten of verkleinen de kans dat het ongewenste gedrag verdwijnt:
1. Tijdsduur: meer effect als de straf korte tijd na het ongewenste gedrag plaatsvindt.
Relatie tussen gedrag en gevolg wordt eerder vastgesteld.
2. Contingentie: meer effect indien consequent na elk ongewenst gedrag een straf volgt.
3. Hoogte van de straf: meer effect naarmate de straf strenger is en daarmee vervelender
overkomt.
Soms is straf niet effectief. Straf onderdrukt ongewenst gedrag, maar levert geen
bekrachtiging op van het gewenste gedrag. Straf zal gepaard moeten gaan met belonen van
goed gedrag. Straf is ook niet effectief als het naast een negatief gevolg ook een positief
gevolg met zich meebrengt (bijvoorbeeld belonen met negatieve aandacht bij klierende
kinderen)
Operante conditionering kan pas plaats vinden als de condities gunstig zijn:
1. Bepaald gedrag moet eerst vertoond worden wil er iets aangeleerd worden. Het te
conditioneren gedrag moet wel tot de gedragsmogelijkheden behoren.
2. De reactie op het gedrag moet belonend zijn. De motivatie om iets te willen bereiken
speelt een cruciale rol bij operante conditionering.
3. De koppeling tussen gedrag en beloning moet duidelijk zijn. Deze koppeling moet
meerdere malen optreden.
4. Bekrachtiging van het gedrag moet binnen redelijke tijd plaatsvinden.
De overgang tussen het leren door operante conditionering en het leren door plotseling
inzicht (cognitief leren) zal bij het opgroeiende kind geleidelijk plaatsvinden. Eerst wordt veel
gedrag ongemerkt aangeleerd door bekrachtiging, indien iemand ouder wordt, zal het
ontstaan van inzicht meer een rol gaan spelen. Daarna volgt de relatie tussen gedrag en
gevolgen ontdekken.
Leren door observeren
Nieuw gedrag wordt getoond dat niet ontstaan is door bekrachtiging. Er vindt waarneming
van gedragplaats en dit gedrag wordt geïmiteerd. Volgend Bandura zijn er vier processen
van belang:
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper carmenklein14. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.