Hoofdstuk 1
1.1 Bedrijfseconomie en maatschappij
Bedrijfseconomie is een onderdeel van de economische wetenschap. Bij bedrijfseconomie gaat
het over het gedrag van individuele ondernemingen. In 2017 zijn er in Nederland meer dan 1,8
miljoen ondernemingen, en in dat jaar had Nederland 17 miljoen inwoners. Iedereen heeft te
maken met ondernemingen. Sommige mensen hebben meerdere ondernemingen, sommige
ondernemingen hebben meer eigenaren. Ondernemingen zijn een integraal onderdeel van de
maatschappij. Je sportclub is een stichting of vereniging.
1.2 Personen, ondernemers en organisaties
Verschil tussen ondernemingen en verenigingen/stichtingen:
-een onderneming streeft naar winst, dit noem je een commerciële organisatie of een
pro torganisatie, vaak kom je ook het begrip bedrijf tegen. Een bedrijf is een organisatie die
producten verkoopt en/of diensten verleent met het doel winst te maken.
-verenigingen en stichtingen zijn niet-commerciële organisaties of non-pro t organisaties. Het
doel is afhankelijk van de soort organisatie. Bij een school is het doel bijvoorbeeld goed onderwijs
en bij een sportclub bijvoorbeeld zo hoog mogelijk komen in de competitie.
-organisatie: een samenwerkingsverband van mensen die bepaalde doelen willen bereiken
(ondernemingen, verenigingen, stichtingen)
Rechtsvorm:
-het soort samenwerkingsverband leggen we vast in een rechtsvorm
-rechtsvorm: de juridische vorm van de organisatie
Voor commerciële organisaties zijn er de volgende rechtsvormen:
-eenmanszaak: 1 eigenaar die de leiding heeft en volledig verantwoordelijk is
-vennootschap onder rma: twee of meer eigenaren die samenwerken onder een
gemeenschappelijke naam, waarbij elke eigenaar apart volledig verantwoordelijk kan zijn
-besloten vennootschap en naamloze vennootschap: rechtspersonen. Rechtspersonen hebben
zelfstandig rechten en verplichtingen, waar bij de eigenaren meestal alleen maar aansprakelijk zijn
voor het bedrag dat ze in de nv/bv hebben ingebracht
Voor niet-commerciële organisaties zijn er de volgende rechtsvormen:
-vereniging: een organisatie met leden, een bestuur en een bepaald doel. Denk bijvoorbeeld aan
een sportvereniging
-stichting: een organisatie met een bestuur en een bepaald doel. Voorbeelden kunnen zijn scholen
of liefdadigheidsinstellingen
Zowel ondernemingen als niet-commerciële organisaties hebben leiding nodig. Dit zijn de
personen die alles regelen, dit noemen we in de bedrijfseconomie managers en management.
Managers zijn bijvoorbeeld: het bestuur in een vereniging, de directie in een nv, de eigenaar in een
eenmanszaak.
Management: het totale takenpakket van de managers. Management omvat het bepalen van
doelstellingen van de organisatie, het plannen, het organiseren, het geven van leiding en het
controleren.
Dit zijn een aantal taken van het management:
-het bepalen van doelstellingen: in een organisatie kunnen we verschillende soorten doelstellingen
onderscheiden: strategische, tactische en operationele doelstellingen:
1. Strategische doelstellingen: geven aan wat de organisatie op lange termijn wil bereiken, een
periode van 5 tot 10 jaar. Het hogere management (topmanagement) stelt deze doelstellingen
op.
2. Tactische doelstellingen: een invulling en uitwerking van de strategische doelstellingen, de
looptijd hiervan is 2 tot 5 jaar. Het middenmanagement stelt deze doelstellingen op, dat
gebeurt in overleg met het hogere management.
fi fi fi
, 3. Operationele doelstellingen: een invulling en uitwerking van de tactische doelstellingen, ze
hebben betrekking op korte termijn (tot 2 jaar). Het lager management stelt ze op in overleg
met het middenmanagement.
-het aantal strategische doelstellingen is beperkt, het aantal tactische doelstellingen is weer groter
en het aantal operationele doelstellingen is weer groter.
-om e ectief het beleid op basis van doelstellingen te kunnen bepalen, moeten de managers de
doelstellingen zo opstellen dat ze aan bepaalde eisen voldoen: ze moeten duidelijk, acceptabel,
haalbaar en niet-strijdig zijn:
1. Duidelijk: zo concreet mogelijk, bijvoorbeeld: het streven naar 200.000 stuks afzet in plaats
van streven naar grote afzet
2. Acceptabel: voldoen aan de redelijkheid, een doelstelling mag bijvoorbeeld niet constant druk
leggen op het personeel en hij mag niet tegen de wet ingaan
3. Haalbaar: realistisch
4. Niet-strijdig: consistent, de doelstellingen moeten op elkaar afgestemd zijn. Je kan
bijvoorbeeld niet streven naar een productie van 10.000 stuks maar een afzet van 8.000 stuks
-plannen: de gedetailleerde uitwerking van de doelstellingen, we leggen de doelstellingen over
een bepaalde tijdsperiode vast en we bepalen wanneer welke doelstelling af moet zijn
-organiseren: het scheppen van doelmatige verhoudingen tussen mensen, middelen en
handelingen om een bepaald doel te bereiken. Met doelmatig bedoelen we de meest geschikte
manier
-geven van leiding: de managers geven leiding, ze begeleiden de activiteiten van de verschillende
werknemers en afdelingen. Ze geven opdrachten en geven hulp bij de uitvoering van deze
opdrachten.
-controleren: zodra er in een organisatie meer dan 1 persoon werkzaam is, is controle
noodzakelijk. Meestal kan het management onmogelijk alle taken zelf doen.
1.3 Communicatie, onderzoek en informatie
Communiceren: het uitwisselen van gegevens tussen een zender en een ontvanger
Omdat de overdracht van gegevens en informatie een doorlopend proces is, spreken we over
informatiestromen, om overzicht te houden over alle gegevens en info is er in een organisatie een
informatiesysteem
Informatiesysteem: het geheel van personen, hulpmiddelen en activiteiten dat gericht is op
verzamelen, verwerken en verstrekken van gegevens om te kunnen voorzien in de
informatiebehoeften van personen binnen en buiten de organisatie. Alle activiteiten die daarbij
plaatsvinden zijn onderdeel van het informatievoorzieningsproces
Informatie moet betrouwbaar, relevant en tijdig zijn:
-betrouwbaar: de ontvanger van de info mag aannemen dat de info juist en volledig is
-relevant: zoveel mogelijk aansluiten op de informatiebehoeften
-tijdig: op het juiste moment
Soorten informatie:
-beslissingsinformatie: informatie die wordt gebruikt om een beslissing te maken
-verantwoordingsinformatie: informatie die wordt gebruikt om verantwoording af te leggen
-feedbackinformatie: terugkoppeling
Hoofdstuk 2
2.1 Procenten en promillages
Procent: 1 per 100
Promille: 1 per 1000
Brutowinst: het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs
Nettowinst: brutowinst - alle overige kosten
ff