Vereisten onrechtmatige daad:
1. Onrechtmatigheid: inbreuk recht, wettelijke plicht, zorgvuldigheidsnormen
2. Relativiteit
3. Toerekenbaarheid: schuld, op grond van wet, op grond van geldende opvattingen
4. Schade
5. Causaal verband
H2 Aansprakelijkheid voor eigen gedrag op grond van art 6:162
2.1 Inleiding
14 Het wettelijk systeem
De verplichting tot schadevergoeding ontstaat als de schade het gevolg is van een onrechtmatige
gedraging van een persoon.
Ons BW: plichtverzakende gedrag van de dager is grondslag voor de algemene regel van de on-
rechtmatige daad. > de gedraging moet rechtens verboden zijn.
Bovendien moet de daad toerekenbaar zijn aan de dader
15 De onrechtmatige gedraging
Onrechtmatige gedraging als:
- een inbreuk op recht of;
- een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of;
- een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke
verkeer betaamt
16 De toerekening
- schuld of;
- oorzaak welke krachtens wet voor zijn rekening komt of;
- oorzaak welke krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
Toerekenbare onrechtmatige daad: ‘fout’
17 Aansprakelijkheid van rechtspersonen
Handelingen van organen van een rechtspersoon worden gezien als handelingen van die rechts-
persoon. Niet alleen van organen die bevoegd zijn om de rechtspersoon te vertegenwoordigen
(burgemeester) (orgaanleer), maar ook personen die vereenzelvigd kunnen worden met de
rechtspersoon (wethouder) (vereenzelvigingstheorie).
Rechtspersonen kunnen ook aansprakelijk zijn voor gedragingen van natuurlijke personen (perso-
neel)
18 De onrechtmatigheid van de gedraging en de betekenis van de rechtvaardigingsgrond
Als er een rechtvaardigingsgrond is, is de daad niet onrechtmatig:
- overmacht (als noodtoestand)
- noodweer
- uitvoering van een wettelijk voorschrift
- bevoegd gegeven ambtelijk bevel
Toestemming van een gelaerdeerde kan ook de onrechtmatigheid wegnemen.
Ook zaakwaarneming kan een rechtvaardigheidsgrond zijn (door openbreken om brand te blus-
sen)
Ook ongeschreven rechtvaardigingsgronden
19 De relativiteit van de normschending
,Relativieitsbeginsel: als de norm niet ging over de in dit geval concrete belangen, is er geen aan-
sprakelijkheid.
20 Onderlinge verhouding van de onrechtmatigheidscriteria
Een gedraging is onrechtmatig als hij aan één van de drie criteria voldoet.
21 Strijd met de wet en inbreuk volger als enige criteria.
Vroeger waren de enige criteria ‘inbreuk op recht’ en ‘een doen of nalaten in strijd met een wettelij-
ke plicht’.
22 De verruiming door Lindenbaum-Cohen
In Lindenbaum-Cohen kwam het derde criteria erbij: een doen of nalaten in strijd met hetgeen vol-
gens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt
2.2 Strijd met een wettelijke plicht
23 Hoofdregel
Ieder handelen, doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht is onrechtmatig > formele zin,
materiële zin, vergunningen, specifieke voorschriften
25 De rol van wettelijke strafbepalingen
Weinig uitspraken waarin de rechter oordeelt dat een gedraging onrechtmatig is, omdat het in strijd
is met een strafwet, omdat:
- als een duidelijke overtreding is, komt er meestal geen procedure
- het is moeilijk om bewijs te leveren voor een misdrijf, omdat daar opzet voor is vereist.
- wettelijke normen zijn soms erg algemeen en verwijzen naar ongeschreven regels
27 Bijkomende voordelen van het zich kunnen beroepen op de schending van een wettelijke norm
Voordeel voor gelaerdeerde bij schending van een wettelijke norm: er hoeft niet afzonderlijk wor-
den vastgesteld dat de dader zich bedacht was of behoorde te zijn op de belangen van de bena-
deelde die de geschonden norm oogt te beschermen. Bij strijd met ongeschreven zorgvuldigheids-
normen is dat wel het geval.
29 Overtreding van een wettelijk voorschrift ook door de eiser zelf
Als de eiser zelf ook een wet overtreedt, is er onvoldoende rechtvaardiging om een schadever-
goeding te eisen, omdat zijn belangenafweging dan niet klopt.
30 Zijdelingse betekenis van wettelijke voorschriften
Soms is een wettelijke norm niet van toepassing, maar gaat van het bestaan en de overtreding van
zo’n norm wel een zekere ‘reflexwerking’ uit op de invulling van een ongeschreven zorgvuldig-
heidsnorm.
2.3 De rechtsinbreuk
31 De inbreuk op een (subjectief) recht
Het inbreuk maken op een (subjectief) recht van een ander is onrechtmatig.
33 Fundamenteel belang van subjectieve rechten
Belangrijke functie subjectief recht: bevoegdheid om dat recht te gebruiken en er vrijelijk over te
beschikken. Ook als een handeling niet verwijtbaar is, kan iemand zich beroepen op zijn recht.
34 Welke subjectieve rechten?
a) absolute vermogensrechten: eigendomsrecht en rechten op voortbrengselen van menselijke
geest
b) persoonlijkheidsrechten: recht op lichamelijke integriteit, huisrecht, recht op eerbieding van
persoonlijke levenssfeer
,Sommige rechten staan duidelijk in de Grondwet of EVRM, andere wetten zijn veel vager en moei-
lijker op te beroepen.
35 Problemen met de toepassing van het criterium inbreuk op een recht
Hoe duidelijker een recht in onze rechtsorde is, hoe makkelijker een schending daarvan voldoende
is om het onrechtmatigheidsoordeel op te baseren.
Niet iedere inbreuk op een recht, is een onrechtmatige daad.
Benaderingen om te kijken of een inbreuk onrechtmatig is:
1. vraag stellen of het gaat om een directe of rechtstreekse of opzettelijke inbreuk
2. gevallen van inbreuk beperken tot gevallen van ‘echte’ inbreuk
3. inbreuk toetsen aan ongeschreven zorgvuldigheidscriteria.
36 Beperking tot directe, rechtstreekse en opzettelijke inbreuk
Niet elke inbreuk is onrechtmatig, alleen degene die direct, rechtstreeks of opzettelijk zijn.
Bij een opzettelijke inbreuk is dat enkele feit van inbreuk voldoende om onrechtmatigheid te con-
stateren.
Bij culpose inbreuk moet nog een toetsing aan de hand van ongeschreven zorgvuldigheidscriteria
gedaan worden. Dat hoeft bij opzettelijke inbreuk niet, omdat die altijd onrechtmatig zijn en in strijd
met zorgvuldigheidscriteria.
37 Toetsing vooraf aan andere criteria
De tweede benadering is vooraf toetsen aan andere criteria (bijv. ongeschreven behoorlijkheids-
normen of ongeschreven beperkingen van een recht), voordat men iets als ‘echte’ inbreuk aan-
merkt.
38 Bevat de breuk zelf een gedragsnorm?
Mogelijkheid: slechts van inbreuk spreken als het gedrag zelf inbreuk maakt.
39 Extra toetsing aan ongeschreven normen
Derde benadering: extra toetsing nadat er is vastgesteld dat er sprake is van inbreuk
2.4 Strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt
42 Wat is hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt?
Maatschappelijk aanvaarde normen over behoorlijk en zorgvuldig gedrag.
Er zijn verschillende factoren met een verwikkelen gewicht.
Dit onrechtsmatigheidcriterium is onduidelijk, maar het belangrijkste.
De uitspraken hierover zijn wel casuïstisch, voor het concrete geval.
43 Een (zeer) breed toepassingsbereik
De zorgvuldigheidsnorm in 6:162 kan worden toegepast in uitlopende situaties.
44 Bewijstlast: res ipsa loquitur
Uitgangspunt: wie stelt, moet bewijzen.
Res ipsa loquitur = de zaak spreekt voor zich
45 Vuistregels en gezichtspunten: algemene en bijzondere regels
Algemeen uitgangspunt: iedereen die zorg moet betrachten die van een zorgvuldig mens verdacht
mag worden tegen over eens anders persoon of goed, of met betrekking tot iemands rechtsver-
mogen. > handel zo dat je geen schade veroorzaakt aan je medemens
Moeilijkheid: geen concrete situatie.
Er wordt altijd aan de hand van concrete omstandigheden geoordeeld.
Rechters kunnen andere uitspraken gebruiken.
46 Verschillende situaties
,Verschillende situaties met gemeenschappelijke kenmerken hebben verschillende uitgangspunten
voor de beoordeling van onzorgvuldigheid.
GEVAARZETTING
47 Kelderluikfactoren voor gevaarzettende situaties
Gezichtspunten:
- mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en
voorzichtigheid (bij het potentiële slachtoffer) kan worden verwacht
- aard en omvang van de gevreesde schade
- waarschijnlijkheid dat deze schade zich als gevolg van een bepaalde gedrag zal voordoen
- aard van de gedraging
- bezwaarlijkheid (voor de potentiële dader) in termen van kosten, tijd en moeite voor het nemen
van voorzorgsmaatregelen
Algemene vuistregels in verband met gevaarzettende situaties:
- naarmate het waarschijnlijker is dat potentiële slachtoffers minder oplettend en voorzichtig zijn,
dient een hogere zorgplicht betracht te worden
- naarmate de ernst en omvang van de mogelijke schade groter is, dient een hogere zorgplicht
betracht te worden
- naarmate de kans op schade groter is, dient een hogere zorgplicht betracht te worden
- naarmate de gedraging gevaarlijker is, dient een hogere zorgplicht betracht te worden
- naarmate het nemen van voorzorgsmaatregelen voor de potentiële dader, zowel op zichzelf be-
schouwd als in relatie tot mogelijke schade, minder bezwaarlijk is qua kosten, tijd en moeite, be-
staat een sterkere gehoudenheid tot het treffen van preventieve maatregelen
48 Sport en spel: contextgebonden gedragsnormen
Deelnemers weten dat er bepaalde risico’s zijn, daarom zijn de eisen voor onrechtmatigheid hoger.
49 Sportsituaties en spelregels
Vuistregels:
- een dergelijke gedraging is in het kader van sportbeoefening minder snel als onrechtmatig te
kwalificeren dan daarbuiten het geval zou zijn
- het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van de veiligheid
van de spelers, is niet reeds om die regen onrechtmatig (behalve misschien bij een belangrijke
regel)
Als op zeer grove wijze inbreuk wordt gemaakt op spelregels, kan er wel sprake zijn van onrecht-
matigheid.
Voor organisatoren zijn strenge eisen met betrekking tot voorzorgsmaatregelen.
50 Bijzondere zorgplicht voor terreinbeheerders en opstallen
Er is een strenge zorgplicht en hoge eisen mbt voorzorgsmaatregelen en adequate waarschuwin-
gen voor terreinbeheersers en opstallen. Terreinbeheer kan ook verantwoordelijk worden gehou-
den voor gevolgen buiten zijn terrein.
51 Zorginrichtingen en onderwijsinstellingen
Het is minder duidelijk bij zorginrichtingen en scholen.
52 Huis-, tuin- en keukensituaties
In zulke gevallen zijn rechters terughoudend. Zulke ongelukjes zijn een ‘ongelukkige samenloop
van omstandigheden’. Niemand kon er iets aan doen, dus geen onrechtmatigheid.
53 Zuiver nalaten; bewustheid van gevaar
Rechters nemen niet snel aan dat zuiver nalaten onrechtmatig is. Er moet meestal iets bijkomen.
Voor rechtsplicht voor zuiver nalaten moet de waarnemer zich bewust zijn van het gevaar.
Voorwaarde voor aansprakelijkheid wegens zuiver nalaten:
, - concrete kennis van een gevaarlijke situatie
- dreiging van ernstig geestelijk of lichamelijk letsel
- de mogelijkheid en de noodzaak om daadwerkelijk iets te doen (waarschuwen of helpen)
- reële verhouding tussen moeite en kosten en het gevaar
ZORGVULDIGHEIDSNORMEN BUITEN GEVAARZETTINGSSITUATIES
55 Hinder
Of hinder of overlast onrechtmatig is hangt af van: aard, ernst en duur van de hinder, meegebrach-
te schade, andere omstandigheden, gewicht van de belangen, mogelijkheid en bereidheid om
maatregelen te nemen.
Welke factor zwaarder weegt hangt af van:
- plaatselijke omstandigheden: waar is het?
- wie zat er eerst?
- het algemeen belang: brengt mee dat iedereen in beginsel bepaalde activiteiten moet dulden.
Alleen als het onevenredige schade oplevert, kan het onrechtmatig zijn.
- aantrekken van belangen van de schadelijder
- betekenis van een vergunning: handelen zonder vergunning is niet altijd onrechtmatig en hande-
len met vergunning kan onrechtmatig zijn, maar de burger moet kunnen vertrouwen op een ver-
gunning en de belangenafweging die gemaakt is bij het geven ervan.
56 Hinder tussen verafgelegen gebruikers
Je moet rekening houden met belangen van een terrein dat ver ligt, maar wel beïnvloed wordt door
jouw gedrag.
2.5 Relativiteit
59 Het relatieve karakter van de onrechtmatigheid
Het relativiteitsbeginsel staat in 6:163. Niet iedere norm strekt tot de bescherming tegen iedere
soort schade.
60 Driedubbele functie van 6:163
Aspecten van het relativiteitsbeginsel:
1. personale bereik: het gedrag moet jegens de benadeelde onrechtmatig zijn
2. de soort schade: de schade zoals de benadeelde die heeft geleden moet onder het bescher-
mingsbereik van de norm vallen
3. de wijze van ontstaan: de wijze waarop de schade is ontstaan dient te vallen onder de strek-
king van de norm
62 Wie wordt beschermd bij de inbreuk op een subjectief recht?
Alleen de rechthebbende, en geen derden, kan zijn vordering uit onrechtmatige daad op de rechts-
inbreuk baseren. Derden kunnen hun vordering op een ander onrechtsmatigheidsgrond baseren.
63 Strijd met wettelijke normen
De relativiteitsleer is vooral van belang op het gebied van de strijd met de wettelijke normen.
Een dader hoeft zich voor ‘strijd met een wettelijke norm’ niet bedacht te zijn op de belangen van
de benadeelde.
Veiligheidsvoorschiften en verkeersvoorschriften hebben een sterk beschermend karakter. Deze
worden soms zelf opgerekt tot niet verkeersdeelnemers.
Bij andere normen moet per geval worden vastgesteld wiens belangen en welke belangen door
een wettelijke bepaling worden beschermd. Er wordt daarvoor gekeken naar de strekking, de be-
doeling van bepaaldewetgeving.