Probleem 1 en 2
P1: Leerdoelen
1. Hoe wordt het bestanddeel wederrechtelijk uitgelegd in theorie
2. Hoe wordt het bestanddeel wederrechtelijk uitgelegd in de jurisprudentie
3. Wanneer is een gedraging wel of niet wederrechtelijk/ welke uitzonderingsgebieden
kent ons materieel strafrecht, waardoor een bepaalde gedraging niet wederrechtelijk
is?
P2: Leerdoelen
1. Wat zijn de eisen voor de delicten: opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
(art. 302 lid 1 Sr) en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld (art. 308
lid 1 Sr)
2. Wat is opzet en welke betekenis wordt hieraan toegekend in literatuur en
jurisprudentie?
3. Wat is het verschil tussen opzet en culpa en hoe is dit verschil te duiden in een
concrete situatie?
Hoe wordt het bestanddeel wederrechtelijk uitgelegd in theorie?
1. Persoonlijke gedraging
2. Een wettelijke delictsomschrijving (krachtens het legaliteitsbeginsel)
3. Wederrechtelijk
4. Verwijtbaar (aan schuld te wijten)
Wederrechtelijkheid betreft gedragingen die in strijd zijn met de normen van de
maatschappij. De wederrechtelijkheid van een delict berust dus op het feit dat de wettelijke
delictsomschrijving de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert. Het leerstuk
van de wederrechtelijkheid heeft dan ook betrekking op het norm overschrijdende karakter
van de gedraging die in de delictsomschrijving strafbaar is gesteld.
De eisen van het legaliteitsbeginsel en de wederrechtelijkheid betreffen als voorwaarden
voor strafbaarheid de objectieve zijde van het delict. een objectief bestanddeel dat gericht
is op de gedraging en niet op de geestesgesteldheid van de dader. Het gaat om objectieve
feiten in de delictsomschrijving (andere voorbeelden: “enig goed”, “dood” of “geheel of ten
dele”).
Wederrechtelijk gedrag is gedrag dat strijdig is met het gehele objectieve recht (geschreven
en ongeschreven) dat in de samenleving onder de samenlevingsgenoten geldt.
,Wederrechtelijkheid is daarom een diffuus begrip wederrechtelijkheid is eigenlijk veeleer
een algemeen normatief dan een specifiek juridisch begrip. Het begrip laat zien wat in de
maatschappij als geheel in woord en geschrift wordt afgekeurd: strijdigheid met het
objectieve recht. Ultimum remedium-gedachte (het laatste redmiddel).
Hulsman heeft criteria voorgesteld voor strafbaarstelling om strafwaardig van niet-
strafwaardig wederrechtelijk gedrag te onderscheiden. Dit kan door middel van figuur in
beeld worden gebracht.
1. Strafrecht stelt selectief normschendingen strafbaar slechts een klein deel van alle
wederrechtelijke gedragingen wordt strafbaar gesteld.
2. Schending van één norm soms slechts partieel strafbaar
a. Vb. Van alle denkbare vormen van onrechtmatige vermogensverrijking,
bijvoorbeeld, zijn alleen de diefstal, de verduistering, de oplichting, de
afpersing etc. Strafbaar. De benoemde vermogensdelicten bestrijken echter
niet het gehele veld van alle denkbare vormen van onrechtmatige
vermogensverrijking. Het strafrecht is ook fragmentarisch. Vb. oplichting door
middel van een enkele leugen is bijvoorbeeld niet strafbaar omdat art. 326 Sr.
Het legaliteitsbeginsel brengt mee dat precies moet worden vastgesteld waar de grenzen
liggen tussen strafbaar en niet strafbaar wederrechtelijk gedrag.
Wederrechtelijkheid als element van de delictsomschrijving houdt in dat het niet expliciet
wordt genoemd maar dat er stilzwijgend vanuit wordt gegaan dat dit nodig is om de
delictsomschrijving te vervullen.
Wanneer het is opgenomen in de delictsomschrijving is het een bestanddeel. Hoe dan ook,
het vervullen van een delictsomschrijving levert altijd het vermoeden van
wederrechtelijkheid op. Het uitgangspunt in het strafrecht is dat iedere delictsomschrijving
een omschrijving is van een wederrechtelijke gedraging en dat de vervulling van de
delictsomschrijving meebrengt dat er sprake moet zijn geweest van een wederrechtelijke
gedraging.
1.2 Wederrechtelijkheid als wettelijk bestanddeel
Waarom is wederrechtelijk soms een delictsbestanddeel?
In de meeste gevallen is de wederrechtelijkheid buiten de delictsomschrijving gehouden,
vanwege het uitgangspunt dat iedere delictsomschrijving een omschrijving is van een
wederrechtelijke gedraging. In uitzonderingsgevallen heeft de wetgever de
wederrechtelijkheid als bestanddeel in de delictsomschrijving ondergebracht. Vaak wordt
daarbij voor het woord ‘wederrechtelijk’ gekozen.
Maar ook andere termen worden gebruikt:
- Art. 435 Sr: ‘het zonder daartoe gerechtigd te zijn’
, - Art. 151a Sr: ‘zonder voorafgaande schriftelijke toestemming’
- Art. 430 Sr: ‘zonder verlof van het bevoegd gezag’
In sommige strafbepalingen is de wederrechtelijkheid opgesloten in een ander bestanddeel:
- Art. 300 Sr: mishandeling
Ook normatieve bestanddelen geven uitdrukking aan de wederrechtelijkheid van de
handeling:
- Art. 245 Sr: ‘ontuchtige’
- Art. 138 Sr: ‘binnendringen’
- Art. 131 Sr: ‘opruit’
Wat is de reden voor opname van de wederrechtelijkheid als bestanddeel in een
delictsomschrijving?
In het algemeen geldt dat hoe meer bestanddelen de delictsomschrijving bevat, hoe kleiner
de reikwijdte daarvan doorgaans zal zijn.
Voorbeeld: het artikel van diefstal (art. 310 Sr). Als hier de zinssnede ‘met het
oogmerk zich het wederrechtelijk toe te eigenen’ weggelaten zou worden, zou het
ook een strafbaar feit opleveren als iemand een goed volgens afspraak bij iemand
anders weghaalt.
Voorbeeld: het slopen van een gebouw door een aannemer zou onder de
delictsomschrijving van art. 350 Sr (beschadiging goederen) vallen wanneer het
bestanddeel wederrechtelijk er niet in was opgenomen.
Twee opvattingen over de betekenis van het bestanddeel wederrechtelijk
Wat betekent het bestanddeel wederrechtelijkheid precies?
1. In de eerste plaats is er de opvatting waarin een eng wederrechtelijkheidsbegrip wordt
gehanteerd Facetwederrechtelijkheid (Van Veen)
De betekenis van wederrechtelijkheid is afhankelijk van de context van de
strafbepaling. Bij deze teleologische interpretatiemethode is de betekenis dus in
overeenkomst met de ratio van de desbetreffende strafbepaling. Zo kan het
bestanddeel betekenen ‘zonder toestemming van de rechthebbende/zonder eigen
recht’ (werkzaamheden van een sloper vallen niet onder vernieling, hij heeft immers
toestemming) of ‘tegen het recht van een ander of van anderen’ (vb. huisvredebreuk
art. 138 Sr). Hoofdgedachte is dat het begrip wederrechtelijkheid in iedere
strafbepaling een eigen, specifieke betekenis toekomt die overeenstemt met doel en
strekking van de bepaling. Van Veen introduceerde hiervoor de term
facetwederrechtelijkheid.
2. In de tweede plaats is er de opvatting die de wederrechtelijkheid ruim interpreteert.
Namelijk als strijd met het objectieve recht. De betekenis van de wederrechtelijkheid,
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper merle_1234. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.