De psychologie van arbeid en organisatie
Samenvatting stof
Hoofdstuk 2: Individuele verschillen
Intelligentie: het denken, redeneren en problemen oplossen. Hetgeen wat door intelligentietests
wordt gemeten. Tests voor het meten van algemene intelligentie meten het aangeboren vermogen
van mensen om bepaalde mentale bewerkingen uit te voeren, zoals data bewerken en problemen
oplossen.
G-factor (ook wel algemene intelligentie genoemd): voorspelt zowel het beroepsniveau dat gehaald
wordt als de prestaties binnen een gekozen beroep, en dat dat beter dan iedere andere capaciteit,
ieder ander persoonlijkheidskenmerk of talent. Het is een betrouwbaarder voorspeller dan
werkervaring. Onderzoekers beschouwen de g-factor als de beste en meest stabiel gevalideerde
meting van individuele verschillen die de psychologie te bieden heeft.
2.1: Intelligentietests
Traditionele tests van cognitief vermogen en intelligentie worden op gestandaardiseerde wijze
afgenomen. Op deze wijze kunnen verschillen tussen individuen worden bepaald, aangezien wordt
aangenomen dat alle individuen evenveel kans hebben gekregen om de vragen correct te
beantwoorden, omdat ze de test allemaal onder dezelfde omstandigheden hebben ingevuld.
Praktische intelligentie: heeft betrekking op het vermogen problemen uit de praktijk op te lossen
aan de hand van informatie die niet noodzakelijkerwijs in de formulering van het probleem is vervat.
Bij deze intelligentiemetingen zijn er veel mogelijke oplossingen, in tegenstelling tot het ene juiste
antwoord, zoals bij de meeste intelligentietests. Het vertoont slechts een matige correlatie met de
traditionele IQ-tests.
Vloeibare intelligentie: betreft het vermogen om na te denken, daarin ook ‘beweeglijk’ te zijn (denk
aan het oplossen van puzzels) en het vermogen tot abstract redeneren. Piekprestaties zie je tot een
leeftijd van 30/40 jaar. Via training kan de afname worden vertraagd.
Gekristalliseerde intelligentie: betreft het vermogen om te leren van ervaringen. Ook tekstbegrip en
woordenschat vallen hieronder. Dit wordt sterker naarmate we ouder worden.
1
,2.2: Hedendaagse benadering van intelligentie
De meervoudige intelligentietheorie van Gardner is ontwikkeld op basis van onderzoek naar
begaafdheid en hersenschade. Hij stelde dat er meer dan een enkele algemeen intelligentiefactor is.
Hij doet een beroep op de menselijke intuïtie. Volgens hem ben je op sommige manieren
intelligenter dan op andere manieren. Hij beschreef de volgende verschillende typen intelligentie:
• Linguïstisch: het vermogen om jezelf effectief te uiten met behulp van taal
• Ruimtelijk: het vermogen om mentale beelden te creëren en te manipuleren om bepaalde
problemen op te lossen en je te oriënteren in de ruimte
• Muzikaal: het vermogen om toonhoogtes en ritmes te herkennen en toe te passen en zo een
instrument te bespelen, te zingen of te componeren
• Logisch-mathematisch: het vermogen om patronen waar te nemen, conclusies te trekken uit
gegevens en logisch te redeneren
• Kinesthetisch: het vermogen om mentale vermogens te gebruiken om de eigen
lichaamsbeweging te coördineren, zoals bij sport, dans of chirurgie
• Interpersoonlijk: het vermogen om de gevoelens en bedoelingen van anderen op te vangen
en te begrijpen
• Intrapersoonlijk: het vermogen om te reflecteren en eigen gevoelens en motieven te
begrijpen
• Natuurgerichtheid: het vermogen om objecten in de natuurlijke wereld te herkennen en te
categoriseren
• Existentieel: het vermogen om je eigen positie in het menselijk bestaan te bepalen, zoals je
houding ten opzichte van leven en dood
Hoewel deze 9 intelligenties naast elkaar bestaan, functioneren ze zelden los van elkaar. De
intelligenties opereren gelijktijdig en vullen elkaar aan wanneer iemand vaardigheden ontwikkelt of
problemen oplost.
De triarchische intelligentietheorie van Robert Sternberg bevat 3 aan elkaar gerelateerde sub
theorieën die elk iets zeggen over een specifieke vorm van intelligentie:
• Analytische deeltheorie: omvat abstracte probleemoplossing (zoals puzzels oplossen) en de
denkstrategieën die iemand daarbij gebruikt, zoals het controleren en coderen van
informatie. Deze theorie verwijst ook naar de processen die we gebruiken voor het
verzamelen en opslaan van nieuwe kennis.
• Creatieve deeltheorie: creatieve intelligentie (ook wel experimentele intelligentie genoemd)
heeft te maken met inzichten die mensen hebben, hun vermogen om op nieuwe ideeën
komen en om op nieuwe situaties en prikkels te reageren. Het omvat het vermogen om
creatief te denken en om jezelf aan nieuwe situaties aan te passen.
• Praktische deeltheorie: het vermogen om alledaagse taken te begrijpen en uit te voeren. Dit
contextgerichte aspect van intelligentie vertelt ons iets over hoe iemand in de externe
wereld staat en kan omgaan met mensen en gebeurtenissen. Mensen die hier hoog op
scoren kunnen goed functioneren in een stabiele omgeving.
2
,John Carroll stelde een drielagentheorie van cognitieve vermogens op die was gebaseerd op een de
analyse van datasets en testresultaten van cognitieve vermogens. Uit zijn analyses bleek dat cognitief
vermogen consistent in drie lagen (strata) kon worden geclusterd, namelijk:
• Algemeen: stratum 3, lijkt op ‘g’-factor en vormt een reflectie van 1 factor van algemene
intelligentie
• Breed: stratum 2, verdeelt de algemene factor in brede vermogens, zoals vloeiende of
gekristalliseerde intelligentie, algemeen geheugen en visuele perceptie
• Beperkt (nauw): stratum 1, specificeert bovenstaande vermogens nog verder in specifieke
vermogens zoals beeldherkenning en taalbeheersing
Het is een verbindend model, omdat het een combinatie vormt van de dimensies van andere
geaccepteerde theorieën en deze uitbreidt.
De theorie van Emotionele intelligentie bestaat uit de volgende onderdelen volgens Goleman:
• Het vermogen om jezelf te motiveren en vol te houden in het geval van tegenslag
• Om impulsen te beheersen en niet direct toe te geven aan bevrediging
• Om je stemmingen te beheersen en te voorkomen dat je vermogen tot denken door hevige
emoties wordt verstoord
• Om je in te leven in anderen en hoopvol te blijven
Emotionele competentie: aangeleerd, op emotionele intelligentie gebaseerd vermogen dat tot
uitstekende prestaties op het werk leidt.
Zelfbewustzijn: de mate waarin een individu de eigen sterke en zwakke punten accuraat kan
beoordelen.
Joseph en Newman stellen in een recenter model van emotionele intelligentie dat er sprake is van:
• Emotieperceptie: het vermogen emoties bij zichzelf en anderen te herkennen, dit is van
invloed op emotie-inzicht
• Emotie-inzicht: begrijpen hoe emoties zich in de loop van de tijd ontwikkelen, hoe emoties
onderling verschillen en welke emotie het meest passend is voor een bepaalde context. Dit is
van invloed op emotieregulatie.
• Emotieregulatie: het beïnvloeden welke emoties iemand heeft, wanneer deze emoties
voorkomen en hoe deze emoties worden ervaren en geuit. Dit is van invloed op de
arbeidsprestaties via het genereren van een affectieve toestand (stemming) die gunstig is
voor de arbeidsprestaties (zoals plezier of enthousiasme).
• Arbeidsprestaties
Consciëntieuze individuen: methodisch, voorzichtig en zorgvuldig. Vertoond een positieve relatie
met emotieperceptie, aangezien deze mensen in bovengemiddelde mate interpersoonlijk
functioneren en dat emoties gerelateerd aan onzekerheid bij hen in geringere mate aanwezig zijn.
Het concept van emotionele intelligentie is aantrekkelijk voor organisaties die werknemers willen
werven die effectief met collega’s en klanten kunnen samenwerken. Toch wordt er getwijfeld of je
daadwerkelijk een uitspraak kunt doen over de resultaten van de test. Twee belangrijke problemen
die hiermee te maken hebben:
• De metingen hebben geen uitgebreide normgroepen (vergelijkingsgroepen) die duidelijk
maken hoe EI door de verschillende beroepsgroepen heen varieert. Verschillende beroepen
stellen verschillende emotionele eisen (verpleegkundigen-boekhouders).
• De aanwijzingen dat de metingen verband houden met toekomstige beroepsprestaties
ontbreken.
3
, 2.3: Persoonlijkheidsleer
Big Five, de 5 belangrijke persoonlijkheidskenmerken (OCEAN):
• Openheid voor nieuwe ervaringen: fantasierijk, openstaan voor gevoelens, actief en veel
ideeën hebben. Mensen die hier hoog op scoren werken graag met nieuwe ideeën en
mogelijkheden en zijn bereid hun attitudes en waarden te heronderzoeken.
Tegenovergesteld van behoudend.
• Consciëntieusheid: competent (zich bekwaam voelen), voorkeur voor orde, plichtsgetrouw,
prestatiegericht, gedisciplineerd en bedachtzaam. Mensen die hier hoog op scoren
omschrijven zichzelf als zeer georganiseerd en grondig in hun aanpak van werkzaamheden.
• Extraversie: warm, sociaal, assertief, energiek, gericht op uitdagingen en het ervaren van
positieve emoties. Mensen die hier hoog op scoren omschrijven zichzelf als vlot, gezellig en
levendig. Tegenovergesteld van introversie.
• Altruïsme: vriendelijk, vertrouwend, rechtdoorzee, meegaand, bescheiden en rustig. Mensen
die hier hoog op scoren omschrijven zichzelf als behulpzaam en geven aan rekening te
houden met andermans gevoelens en liever samen te werken dan te concurreren.
Tegenovergesteld van competitief.
• Neuroticisme: gespannen, depressief, gericht op zichzelf, impulsief en kwetsbaar. Mensen
die hier hoog op scoren omschrijven zichzelf als geneigd tot tobben en zelftwijfel en als hevig
gegrepen door hun emoties in stressvolle situaties. Tegenovergesteld vaan emotionele
stabiliteit.
Volgens Lee en Ashton bestaat de zesde dimensie voor de Big Five uit eerlijkheid-nederigheid.
Person-environment fit: de functionaliteit van persoonlijkheidskenmerken is contextueel bepaald,
hierdoor zijn sommige persoonlijkheidskenmerken niet ‘wenselijker’ dan andere, ook al lijkt dat soms
wel zo.
Creativiteit: heeft te maken met het genereren van nieuwe en geheel originele ideeën. Dit kan op
eigen houtje worden bereikt, zonder beïnvloeding van anderen.
• Mentale vaardigheid die te maken heeft met divergente productie (verschillende richtingen
uit denken)
Innovatie: een breder begrip dan creativiteit, omdat het ook de toepassing en implementatie behelst
van bestaande ideeën met als doel iets nieuws te produceren. Het wordt vaak als een proces gezien,
omdat het implementeren van nieuwe ideeën gepaard gaat met beïnvloeding van anderen.
Typen menselijke motivatie:
• Intrinsieke motivatie: een activiteit wordt gewaardeerd en uitgevoerd vanwege de activiteit
zelf en wanneer de betrokkene een passie en belangstelling heeft voor de innovatie op zich.
o Sterke relatie met innovatie
• Extrinsieke motivatie: iemand die een taak uitvoert met het doel een beloning te verkrijgen
die van de taak kan worden onderscheiden (betaling).
Termen die worden gebruikt bij de analyse tussen emoties, stemmingen en innovatie:
• Affect: subjectief gevoel dat zowel een algemene (en langdurige) toestand omvat, zoals
depressie, als een meer specifieke toestand, zoals geluk.
• Emotie: subtype van het effect, waarbij emoties meestal direct op een specifieke prikkel zijn
gericht (persoon, object of gebeurtenis)
• Stemming: subtype van het effect, waarbij stemmingen weinig gerichtheid hebben op iets
specifieks.
4