OVERTUIGEND BEWIJS INDAMMEN VAN RECHTERLIJKE DWALINGEN
Inleiding (p. 11-24)
De beslissing van de strafrechter
In elke strafzaak zijn de twee belangrijkste vragen: is de verdachte schuldig, en zo ja, welke straf krijgt hij? Dit boek
gaat over de schuldvraag, over het bewijzen van de schuld van de verdachte. Dit wordt de bewijsbeslissing
genoemd.
Professioneel gemaakte fouten
Tussen de eenvoudige zaken komt met enige regelmaat een zaak voor met een ingewikkelde bewijsstructuur. In
deze zaken wordt door de politie, de officier van justitie, de advocaat en de rechter veel sneller fouten gemaakt. Bij
sommige zaken ging het dramatisch mis (Eper incestzaak, Puttense moordzaak etc.). De beslissing die de rechter
daarbij nam, wordt meestal afgedaan als een bedrijfsongelukje. Veelal wordt zelfs beweerd dat ‘de betrokken
rechters professioneel en integer hebben gehandeld’. Dit heeft ermee te maken dat de arresten juridisch gezien wél
kloppen. De juridische kant is blijkbaar van eminent belang en vormt de kern van het strafrecht. Een arrest heeft
echter ook een feitelijke kant.
Menselijke fouten en feitelijke beslissingen
De gebruikelijke verdediging van gemaakte fouten door rechters is tweeledig:
1. Waar wordt gewerkt, worden fouten gemaakt.
2. Men mag het de rechters niet te zwaar aanrekenen, want in de overgrote meerderheid van de zaken gaat
het goed.
Tegen het eerste argument kan het volgende worden ingebracht. Elk bewijs kent onzekerheid en zodoende elke
veroordeling ook. Bij iedere beslissing neemt de rechter dus een gok. Deze gok moet echter wel zo klein mogelijk
zijn. Als de oorzaak van de rechterlijke dwaling is dat al het bewijs onvolkomen is en in geen enkele strafzaak
bewijsmiddelen absolute zekerheid bieden, dan kan de rechterlijke dwaling de rechter nauwelijks worden verweten.
Als hij echter door zijn menselijkheid een fout maakt of als hij met (te) weinig bewijs genoegen neemt, dan kan hem
dit wel worden verweten.
Tegen het tweede argument kan worden ingebracht dat het juist de rol van de professional is dat hij bij de dagelijkse
routine van vele niet erg spectaculaire en ingewikkelde zaken alert blijft om dat ene speciale geval te identificeren en
de juiste behandeling te geven (hierbij wordt een vergelijking gemaakt met het beroep van arts).
Kortom: foute uitkomsten zijn niet erg, zolang maar met de juiste methoden professioneel gewerkt is. Geen enkele
methode is perfect en zodoende kan elke methode foute uitkomsten opleveren.
De bewijsvraag zelve is geen juridische kwestie – zoals veel rechters menen – , maar een feitelijke kwestie die in
principe niet anders is dan feitelijke kwesties die ook in vele andere wetenschappen een rol spelen.
Van middeleeuwse godsoordelen naar rechtspraak als wetenschap
De bewijsbeslissing zou aan wetenschappelijke eisen moeten voldoen. De rechter moet namelijk kunnen uitleggen
hoe hij zijn beslissing over de schuld van de verdachte op wetenschappelijk verantwoorde wijze heeft genomen. Van
Koppen sluit zich hierbij aan bij de rationele traditie in de westerse maatschappij, waarbij men een voorkeur heeft
, voor een rationele, op causaliteit en functionaliteit gebaseerde inrichting van het strafrecht. Dit vindt zijn oorsprong
in de Middeleeuwen.
Willekeur bepaalt bewijsbeslissing in Nederland
De eed en de waardering van de bekentenis zijn historische restanten in het Nederlandse strafrecht. De
bewijsbeslissing door de rechter is inmiddels vrijwel geheel ontdaan van middeleeuws magisch recht. Echter, hier is
geen rationeel, wetenschappelijk systeem voor in de plaats gekomen. In het kort komt het Nederlandse
bewijssysteem erop neer dat de rechter mag veroordelen als hij op grond van een minimum aantal wettige
bewijsmiddelen tot de overtuiging is gekomen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. De wettige
bewijsmiddelen zijn zeer ruim omschreven in de wet; alles kan er dus onder vallen. Het wettelijke bewijsminimum
stelt weinig voor en daarnaast houdt men zich er vaak niet aan. De rechter zelf begrenst dus eigenlijk het
bewijsstelsel.
Wetenschap bedrijven
Wetenschappelijke methoden hebben een aantal kenmerken gemeen. Ten eerste vindt de toepassing ervan plaats
volgens een relatief vast systeem van van onderzoeksidee, naar theorie, naar toetsen van de theorie in een
onderzoek, naar publicatie, naar discussie, naar een betere theorie etc. Ten tweede worden theorieën getoetst met
pogingen tot verificatie (bewijs zoeken dat de theorie bevestigt) en falsificatie (bewijs zoeken dat de theorie
onderuithaalt of tegenspreekt). Van belang is dat bij goede rechtspraak ook deze twee processen expliciet zouden
moeten worden doorlopen.
De rechter als wetenschapper
Voor zover de rechter zijn beslissing stoelt op een claim van waarheidsvinding, zal hij bij het vinden van de waarheid
moeten aansluiten bij de normen die daarvoor algemeen gelden, de wetenschappelijke methode. Een deel van de
werkelijkheid zal geïsoleerd moeten worden, wat gebeurd door de omschrijving in de tenlastelegging. Vervolgens
moet de rechter een bewijsafweging maken. In dit boek gaat het erom hoe zo’n bewijsafweging/bewijsbeslissing
genomen kan worden (op een wetenschappelijk verantwoorde manier).
Hoofdstuk 1 Van alledaags bewijs naar bewijs in strafzaken (p. 25-36)
‘The field of evidence is no other than the field of knowledge’ – Jeremy Bentham
Zwak bewijs
Wij nemen nogal eens aan dat iets waar is op grond van een enkele zwakke aanwijzing. We gebruiken meer dan eens
roddels en achterklap om de feiten des levens vast te stellen. Zo is een belangrijke bron van onze kennis bewijs-van-
horen-zeggen (de auditu-bewijs). Dit kan leiden tot zowel dramatische als hilarische gebeurtenissen.
Het strafrecht als bescherming van de burger tegen de staat
Onze nonchalante manier van feiten vaststellen werkt in het dagelijks leven goed. Wij voorkomen zo dat we
omkomen in beslissingsproblemen. Voor het strafrecht is het echter niet goed genoeg. Dit komt doordat het
primaire doel van strafrecht niet het bestrijden van de criminaliteit is. Het strafrecht is kwantitatief, kwalitatief en
dogmatisch ingericht als ultimum remedium en moet de burgers, of ze nu schuldig of onschuldig zijn, beschermen
tegen de almacht van de staat. Rechters verlenen dus rechtsbescherming.
Dit komt er op neer dat de bewijsbeslissing zodanig moet zijn ingericht dat bescherming wordt geboden tegen
onterechte vervolging door de staat. Bij de bewijsbeslissing zijn verschillende regels van toepassing: