AFP – alle theorie
Werkgroep 1 lesweek 2
Anatomie: organen en orgaansystemen van het menselijk lichaam
Fysiologie: De verrichtingen van het menselijk lichaam en de functies van de verschillende
onderdelen
pathologie: Ziekteleer, er wordt onderzoek gedaan naar oorzaken van de ziekten
Metabolisme: alle biochemische reacties die in een cel plaatsvinden (zoals verbranding)
Cel -> omgeven door een celmembraan
Celmembraan -> bescherming van de cel, zorgt voor een constant intern milieu
Katabolisme: omvat alle reacties die leiden tot afbraak
anabolisme: omvat alle reacties die leiden tot de opbouw
Filmpje 1
Het hele lichaam bestaat uit 3 basisonderdelen:
1. Cel
2. Tussenruimte (interstitium)
3. Bloedbaan
Doel lichaam: cellen in leven te houden, door het interne milieu in balans te houden =
homeostase
- Door zuurstof op te nemen en koolstofdioxide af te scheiden blijft de cel in leven
Aansturing van opname en afgifte van stoffen wordt geregeld door:
1. Zenuwstelsel
2. Hormoonstelsel
Filmpje 2
intracellulaire vloeistof: alle vloeistof binnen de cel
extracellulaire vloeistof: alle vloeistof buiten de cel
Passief transport -> kost geen energie
- Diffusie: Deeltjes gaan van een hoge naar lage concentratie
- Osmose: Het water gaat zich herverdelen om de concentratie gelijk te krijgen
Actief transport -> verbruikt wel energie (ATP)
- Natrium-kaliumpomp
,Isotoon: Osmotische waarde is gelijk
hypotoon: Osmotische waarde is lager
hypertoon: Osmotische waarde is hoger
Hypotoon Isotoon Hypertoon
Fagocytose: wanneer via endosomen voedsel wordt opgenomen
Endocytose: het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te
nemen
Exocytose : Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de
cel te transporteren
Werkgroep 2 lesweek 3
Hoofdstuk 3 – Grégoire
P1
4 Typen weefsel:
1. Epitheel
2. Steunweefsel
3. Spierweefsel
4. Zenuwweefsel
Weefsel: verzameling van cellen met een soortgelijke bouw en gemeenschappelijke functie
Epitheel (dekweefsel): bestaat uit cellen die een aaneengesloten laag vormen zonder
tussencelstof
-> vormt over in het lichaam begrenzende deklagen
-> aan de ene kant zit het epitheel vast aan de omgeving en aan de andere kant aan een
hele dunne elastische laag -> basaalmembraan
Basaalmembraan: verbindt het epitheel met het onderliggende weefsel
Kenmerken epitheel:
− Geen tussencelstof
− Cellen liggen tegen elkaar aan
− Geen bloedvaten
, 3 functies van epitheel:
1. Bescherming: epitheel bieden bescherming tegen dreigende beschadiging,
aantasting door chemische stoffen, het binnendringen van ziekteverwekkers en
uitdroging
2. Transport: epitheel zorgt ervoor dat stoffen vanuit de omgeving binnenin de organen
terecht komen
3. Secretie (afscheiding): meestal is dat slijm, dit dient als plakmiddel, glijmiddel,
bescherming tegen uitdrogen en als bescherming tegen de inwerking van enzymen of
zuren
Eenlagig epitheel: bestaat uit één rij epitheelcellen
-> uiterst dun vliesje dat kwetsbaar is, maar ook snel kan worden gerepareerd
4 typen eenlagig epitheel:
1. Eenlagig plaveiselepitheel: bestaat uit platte
cellen
- de binnenbekleding van het hart, de
bloedvaten, de lymfevaten bestaat hieruit
- endotheel: inwendige ligging
- mesotheel: uitwendige ligging
2. Kubisch epitheel: even hoog als breed
- te vinden in de nierbuizen en de wand van de
klierbuizen
3. Cilindrisch epitheel: relatief hoog en bevatten
veel organellen
- te vinden in de binnenbekleding van de darm,
galblaas en baarmoeder
4. Trilhaarepitheel: bestaat uit hoge cellen die aan
de kant van de holte bedekt zijn met trilharen
- te vinden in de luchtwegen, eileiders
Meerlagig epitheel: opgebouwd uit enkele tot vele lagen epitheelcellen
3 typen meerlagig epitheel:
1. Verhoornend plaveiselepitheel: deze zijn dieper gelegen en zijn kubisch. Hoe verder
naar de oppervlakte hoe platter ze worden
- vind je in de opperhuid
2. Niet-verhoornend plaveiselepitheel: heeft dezelfde bouw maar er treedt geen
verhoorning op. Beschermd tegen beschadigingen
- vind je als bedekking van de mondholte en vagina
3. Overgangsepitheel: bestaat uit enkele lagen kubische of bolvormige cellen die van
vorm kunnen veranderen
- vind je in de urineblaas
Klierweefsel: gespecialiseerd epitheel met alleen een secretiefunctie
Werkgroep 1 lesweek 2
Anatomie: organen en orgaansystemen van het menselijk lichaam
Fysiologie: De verrichtingen van het menselijk lichaam en de functies van de verschillende
onderdelen
pathologie: Ziekteleer, er wordt onderzoek gedaan naar oorzaken van de ziekten
Metabolisme: alle biochemische reacties die in een cel plaatsvinden (zoals verbranding)
Cel -> omgeven door een celmembraan
Celmembraan -> bescherming van de cel, zorgt voor een constant intern milieu
Katabolisme: omvat alle reacties die leiden tot afbraak
anabolisme: omvat alle reacties die leiden tot de opbouw
Filmpje 1
Het hele lichaam bestaat uit 3 basisonderdelen:
1. Cel
2. Tussenruimte (interstitium)
3. Bloedbaan
Doel lichaam: cellen in leven te houden, door het interne milieu in balans te houden =
homeostase
- Door zuurstof op te nemen en koolstofdioxide af te scheiden blijft de cel in leven
Aansturing van opname en afgifte van stoffen wordt geregeld door:
1. Zenuwstelsel
2. Hormoonstelsel
Filmpje 2
intracellulaire vloeistof: alle vloeistof binnen de cel
extracellulaire vloeistof: alle vloeistof buiten de cel
Passief transport -> kost geen energie
- Diffusie: Deeltjes gaan van een hoge naar lage concentratie
- Osmose: Het water gaat zich herverdelen om de concentratie gelijk te krijgen
Actief transport -> verbruikt wel energie (ATP)
- Natrium-kaliumpomp
,Isotoon: Osmotische waarde is gelijk
hypotoon: Osmotische waarde is lager
hypertoon: Osmotische waarde is hoger
Hypotoon Isotoon Hypertoon
Fagocytose: wanneer via endosomen voedsel wordt opgenomen
Endocytose: het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te
nemen
Exocytose : Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de
cel te transporteren
Werkgroep 2 lesweek 3
Hoofdstuk 3 – Grégoire
P1
4 Typen weefsel:
1. Epitheel
2. Steunweefsel
3. Spierweefsel
4. Zenuwweefsel
Weefsel: verzameling van cellen met een soortgelijke bouw en gemeenschappelijke functie
Epitheel (dekweefsel): bestaat uit cellen die een aaneengesloten laag vormen zonder
tussencelstof
-> vormt over in het lichaam begrenzende deklagen
-> aan de ene kant zit het epitheel vast aan de omgeving en aan de andere kant aan een
hele dunne elastische laag -> basaalmembraan
Basaalmembraan: verbindt het epitheel met het onderliggende weefsel
Kenmerken epitheel:
− Geen tussencelstof
− Cellen liggen tegen elkaar aan
− Geen bloedvaten
, 3 functies van epitheel:
1. Bescherming: epitheel bieden bescherming tegen dreigende beschadiging,
aantasting door chemische stoffen, het binnendringen van ziekteverwekkers en
uitdroging
2. Transport: epitheel zorgt ervoor dat stoffen vanuit de omgeving binnenin de organen
terecht komen
3. Secretie (afscheiding): meestal is dat slijm, dit dient als plakmiddel, glijmiddel,
bescherming tegen uitdrogen en als bescherming tegen de inwerking van enzymen of
zuren
Eenlagig epitheel: bestaat uit één rij epitheelcellen
-> uiterst dun vliesje dat kwetsbaar is, maar ook snel kan worden gerepareerd
4 typen eenlagig epitheel:
1. Eenlagig plaveiselepitheel: bestaat uit platte
cellen
- de binnenbekleding van het hart, de
bloedvaten, de lymfevaten bestaat hieruit
- endotheel: inwendige ligging
- mesotheel: uitwendige ligging
2. Kubisch epitheel: even hoog als breed
- te vinden in de nierbuizen en de wand van de
klierbuizen
3. Cilindrisch epitheel: relatief hoog en bevatten
veel organellen
- te vinden in de binnenbekleding van de darm,
galblaas en baarmoeder
4. Trilhaarepitheel: bestaat uit hoge cellen die aan
de kant van de holte bedekt zijn met trilharen
- te vinden in de luchtwegen, eileiders
Meerlagig epitheel: opgebouwd uit enkele tot vele lagen epitheelcellen
3 typen meerlagig epitheel:
1. Verhoornend plaveiselepitheel: deze zijn dieper gelegen en zijn kubisch. Hoe verder
naar de oppervlakte hoe platter ze worden
- vind je in de opperhuid
2. Niet-verhoornend plaveiselepitheel: heeft dezelfde bouw maar er treedt geen
verhoorning op. Beschermd tegen beschadigingen
- vind je als bedekking van de mondholte en vagina
3. Overgangsepitheel: bestaat uit enkele lagen kubische of bolvormige cellen die van
vorm kunnen veranderen
- vind je in de urineblaas
Klierweefsel: gespecialiseerd epitheel met alleen een secretiefunctie