Neuropsychologische Diagnostiek
1 | Wortels van de neuropsychologische diagnostiek
1.1 Diagnostiek: observeren, meten en toetsen
NP Diagnostiek = hypothesetoetsend. Er zijn 3 belangrijke elementen:
1) Het goed observeren van het gedrag en de beperkingen → zowel met het blote oog als met
tests
2) Gebruik van psychometrisch verantwoorde instrumenten
3) Formuleren en toetsen van hypothesen op basis van bestaande kennis over hersenen en
van observaties en testscores
1.2 Het observeren van stoornissen: de klinische blik
Vroeger diagnostiek enkel op basis van observaties
Joseph Ghuislain (1797-1860): wees op het belang van de wijze waarop mensen werden
ondervraagd
Carl Wernicke (1848-1905) veronderstelde dat de ernst van een psychiatrische stoornis
gereflecteerd werd in de ‘omvang’ van concepten. Een concept (de betekenis geassocieerd aan een
woordbeeld) bestaat uit de beelden/representaties die verspreid liggen over de gehele
hersenschors; in sensorische en motorische gebieden. Als een deel vd hersenschors ontregels is, is
een onderdeel vd conceptuele representatie aangetast en het beeld verstoord. Om dit concept van
generalisatie en differentiatie te onderzoeken, ontwierp hij een vragenlijst.
Ludwig Snel ontwikkelde in 1856 de eerste symptoomvaliditeitstest → gemakkelijke taken waarbij
hij simulanten kon aanwijzen.
● Naar een neuropsychologische batterij:
- Conrad Rieger (1855-1939) ontwikkelde een methode die ‘algemeen geschikt is voor
intelligentieonderzoek’ (nu: cognitie). Geen normen
- Theodor Ziehen (1862-1950) publiceerde een handleiding voor een testbatterij om het
‘psychologisch proces’ (nu: cognitief proces) te testen. Wees op levenskennis ipv schoolse
kennis, snelheid van denken en het ‘gevoel’ (nu: motivatie).
● Observatie is de regel
Goldstein en Luria beweerden dat je vooral moest observeren hoe een patiënt een bepaalde taak
uitvoerde; een score kan niks zeggen over het onderliggende probleem.
- Kurt Goldstein (1878-1965) onderscheidde een ‘algemeen’ (screening) en een ‘speciaal’
onderzoek. Brede cognitie werd getest.
- Alexander Luria (1902-1977) ontwikkelde een uitgebreide batterij, die gebaseerd was op
het functioneren van de hersenen. Hij was theoriegestuurd. Hij onderscheidde 3 eenheden:
aandacht (hersenstam), waarneming (posterieure brein) en organisatie/planning van gedrag
(anterieure deel)
● De psychometrische benadering
Dit omvat het gebruik van objectieve scores en statistiek. Ontwikkeling van de intelligentietests
(Galton/Binet) wordt als het begin gezien.
● Twee opvattingen over intelligentie
- Francis Galton (1822-1911): intelligentie/kennis komt via de zintuigen tot stand. Een goed
zintuigensysteem is erfelijk, dus intelligentie ook. Het moet gemeten kunnen worden met
psychofysische tests of tests die iets zeggen over de reactiesnelheid
- Leerling Charles Spearman (1863-1945) liet zien dat er 1 factor is die het grootste
deel vd variantie verklaart → de g-factor
, - Alfred Binet (1857-1911) kreeg de opdracht laagbegaafde kinderen te identificeren om te
kijken of ze geschikt waren voor onderwijs. Hij screende kinderen obv schoolse
vaardigheden. Prestatie werd vergeleken met leeftijdsgenoten, en oudere + jongere
kinderen. Brede testbatterij ontwikkeld met Theodore Simon.
- William Stern (1871-1938) bedacht in 1912 een formule om de vergelijking met oudere en
jongere kinderen in een getal uit te drukken. De ratio tussen chronologische en mentale
leeftijd → de intelligentiequotiënt (IQ)
● Van Binet naar Army Alpha en Beta
- Goddard (1866-1957) en Lewis Terman (1877-1956) introduceerden en pasten Binet’s test
aan in de USA → De Stanford-Binet (1916)
- Robert Yerkes (1876-1956) moest van regering een selectieprocedure ontwikkelen voor het
leger (groepstests):
- Army Alpha: testreeks vooral gericht op kennis. Vanwege gebrek aan schoolse
vaardigheden van de soldaten was test niet valide. Dit leidde tot:
- Army Beta: test die vaardigheden of probleemoplossend vermogen beoogden te
screenen → Performance Tests
→ Ratio van leeftijd was niet bruikbaar (dit was enkel voor kinderen). Daarom gebruik
van normscores: hoe veel mensen scoorden hoger/lager? Hier kan dan rekening
worden gehouden met sociale en biologische kenmerken → ‘point-scale test’.
● De Wechsler-Bellevue
David Wechsler (1896-1981) wilde betere intelligentietest maken: de Wechsler-Bellevue. Gebruikte
delen van de Army-tests. Veel onderzoek gedaan naar deze test.
● Het begin van normering bij neuropsychologische tests
- Shepherd Ivory Franz (1874-1933): Handbook of Mental Examination Methods → beschrijft
de stappen in een diagnostisch proces: eerst interview, dan aanvullende gegevens, dan een
cognitieve testreeks, dan een IQ-test en tot slot de test of emotional instability.
Normgegevens waren hier belangrijk.
- Ralph Reitan (1922): Halstead-Reitan batterij → IQ en cognitie. Reitan maakte ook de TMT
populair en was voorstander van een fixed battery, tbv interpretatie.
1.3 Diagnostiek: theorie en hypothese
NPO heeft veel bijgedragen aan de visie van de geest als verzameling van gespecialiseerde
deelfuncties. Wernicke was hierbij belangrijk: onderzoek naar de uitvalsverschijnselen en daaraan
gerelateerde functies/deelsystemen.
Heinrich Lissauer (1861-1891): theoriegestuurd NPO → apperceptieve en associatieve agnosie
● Afasietestbatterijen
Batterijen gebaseerd op model van taalmodaliteit van Bastian. Later ook in de USA, deze waren
wel theoriegestuurd maar te simplistisch en niet empirisch.
● Het begin van de moderne neuropsychologie
Rond 1960 als wetenschappelijke discipline. Arthur Benton (1909-2006) was hierbij belangrijk
Belangrijkste mensen verder:
- Norman Geschwind (1926-1984): neuroloog, ook onderzoek naar taal
- Harold Goodglass (1920-2002): afasieonderzoek
- Edith Kaplan (1924-2009): algemeen georienteerde NP. Analyseren van fouten.
Gebruik van geformaliseerde, psychometrisch onderzochte tests. Op basis van op testscores
berustende observaties kan een NP meer gericht op zoek gaan naar onderliggende factoren door
het toetsen van een hypothese over de oorzaak.
,Oliver Zongwill (1913-1987): NP in Engeland → effecten van traumatisch hersenletsel op cognitief
functioneren.
Elisabeth Warrington: ontwikkelde tests voor specifieke uitvalsverschijnselen.
2 | Ethiek
2.1 Regels ter beoordeling van klachten
De tuchtcolleges die onder de wet BIG functioneren, oordelen adhv 2 normen:
1) Wordt er gehandeld in strijd met de zorg die een ‘goed beroepsbeoefenaar behoort te
betrachten tov de patiënt en naasten’? EN
2) Wordt er op andere wijze ‘in strijd met het belang van een goede uitoefening van de
individuele gezondheidszorg’ gehandeld?
2.2 Klachtenprocedure
‘Niet ontvankelijk verklaarde klachten’: als de klager een verwijt brengt wat geen betrekking heeft
op het professioneel handelen.
Klagers moeten een direct belang hebben bij de zaak en moeten open kaart spelen (niet anoniem).
Ze moeten schriftelijk en beargumenteerd een brief sturen naar de aangeklaagde psycholoog. Deze
schrijft een verweerschrift via College van Toezicht naar de klager, deze schrijft vervolgens weer
een schriftelijke repliek en tot slot de psycholoog weer een dupliek. In totaal dus 4 teksten. Dan
soms een mondelijke zitting waarbij CvT vragen stelt. Oordeel komt schriftelijk met optie tot hoger
beroep.
Gegrondverklaring van een klacht leidt tot een maatregel: een waarschuwing, berisping, schorsing
voor bep tijd uit lidmaatschap of tot ontzetting uit het lidmaatschap.
2.3 Soorten regels
- 4 basisprincipes van het NIP: verantwoordelijkheid, integriteit, respect en deskundigheid
- Waarden worden vertaald in gedragsvoorschriften, doelen die nagestreefd moeten worden,
een inspanningsverplichting of concrete normen waaraan handelen gemakkelijk te toetsen
valt.
2.4 Belang van het individu
Het accent van de beroepscodes van psychologen ligt op de belangen van individuele cliënten of
patiënten. Zoals: informed consent, tweevoudige informatieverstrekking (mondeling + schriftelijk),
relevante info tijdig verstrekken, en deskundigheid van de psycholoog (alleen taken uitvoeren
waarin deze bekwaam is).
2.5 Eenduidigheid
De NP die een patiënt diagnosticeert, moet helder zijn over het doel van de diagnose.
Verzoek om onderzoek te doen naar iemands ‘algemene toestand’ is te vaag. Pas wanneer de
opdrachtgever heeft weten te vertellen in welk opzicht het rapport straks iets zal uitmaken, kunnen
neuropsychologen beslissen hoe zij hun onderzoek bij een patiënt zullen inrichten.
2.6 Methode van onderzoek
- Inspanningsverplichting
- Bijhouden van (wetenschappelijke) ontwikkelingen door de psycholoog
- Bij klachten toetst het NIP marginaal; d.w.z. Of de NP zich binnen de grenzen van het
aanvaardbare beweegt.
2.7 Rapportage
- Bevat een specifieke vraagstelling en een beschrijving hoe dit is aangepakt. Het mondt uit
in conclusies en er moet aangegeven worden hoe sterk deze zijn. Geen overbodige
uitwijdingen.
, - Ook moet worden vermeld wanneer het NPO is uitgevoerd en tot wanneer de conclusies
geldig zijn. De bedoeling van het rapport moet helder zijn. Info mag alleen geïnterpreteerd
worden in het licht van de vermelde vraagstelling
- Pt mag het ook lezen. Let daarom op de leesbaarheid van het verslag. Wilsonbekwame
mensen of ontoerekeningsvatbare mensen mogen dit niet. Goed verloop van de rechtsgang
staat boven de vrijheid van het individu.
2.8 Teamwork
- In gevallen waarbij psycholoog en medisch specialist samen een rapport schrijven (zoals bij
justitie) moet worden vermeld wie voor welk deel verantwoordelijk is.
- Ten eerste moet schriftelijke rapportage aan de Pt worden medegedeeld. Als schriftelijk
onmogelijk is, moet het mondeling plaatsvinden.
- Patiënt heeft recht op inzage voorafgaand aan rapportage. Dan kan deze het recht op
correctie en blokkering (=geen mededelingen doen aan anderen als Pt het niet wil)
gebruiken. Artsen kunnen geen rapportage eisen. Blokkeringsrecht geldt niet bij justitie.
- Behandeling door een psychologenteam: hier geldt geen geheimhoudingsplicht. Wel moet
de Pt toestemming geven dat info vertrouwelijk wordt besproken.
- Ook informed consent nodig voor het inzien van het medisch dossier en het verzoek om een
(aparte) heteroanamnese af te nemen.
2.10 Dossier
Heeft 3 functies:
1) Geheugen van de gevolgde stappen, resultaten en conclusies
2) Reddingsboei voor collega’s als de NP zelf uitvalt
3) Verdedigingswapen bij klachtenprocedure
Moet leesbaar zijn vanwege recht op inzage. Gegevens over anderen dan de Pt moeten eruit zijn
gehaald, tenzij hier toestemming voor is gegeven. Patiënt heeft recht op vernietiging mits er een
schriftelijk verzoekschrift voor is ingediend.
Psychologen moeten hun patientdossiers/gegevens steeds zodanig opbergen dat zijzelf
vertrouwelijkheid kunnen garanderen.
‘Werkaantekeningen’ buiten het dossier (=schaduwdossier) mag wel, maar is risicovol. Er is voor
het NIP geen onderscheid tussen diverse dossiers qua regels.
Elektronisch patiënt dossier: ‘vertrouwelijke info’ opvragen met expliciete toestemming Pt. Hierdoor
is het lastig voor een NP om ruwe testscores te bewaren, omdat het al gauw lijkt op een
schaduwdossier en je wilt niet dat een Pt dit allemaal kan inzien.
Bewaartermijn voor een dossier = minimaal 1 jaar na beeindigen van de professionele relatie. Vaak
langer, zeker wanneer er een chronische behandeling in ziekenhuis loopt.
2.11 Tenzij…
Voorkoming van levensgevaar: als er gevaar dreigt mogen psychologen vertrouwelijkheid
doorbreken. Hiervoor zijn wel regels:
1) Het moet gevaar op korte termijn (direct) zijn
2) Er mogen geen andere mogelijkheden zijn om het gevaar af te wenden
2.12 Wilsonbekwame mensen
Is <16. Vanaf 12jr moeten kinderen echter wel zo veel mogelijk betrokken worden bij uitoefening
van hun rechten.
Telkens wordt aan de psycholoog gevraagd om een persoonlijke inschatting te maken van de
individuele belangen van de patiënt.
2.13 Grensgevallen wilsonbekwaamheid
Pt als wilsonbekwaam beschouwen als hier nog geen formele uitspraak over is gedaan? →
beroepsvereniging of vakgenoot benaderen die niet bij het onderzoek betrokken is.