Aardrijkskunde samenvatting – Pabo 2 – Semester 1
De wereld in met aardrijkskunde vakinhoud Hoofdstuk 1, 2, 10 en 11
De wereld in met aardrijkskunde vakdidactiek Hoofstuk 4, 5, 6, 8
Artikel Nieuw concept plaattektoniek
Topografie 100 lijst 100 Europa, 50 wereld
Vaktoets: Schepping & Evolutie, dr. Paul Paragraaf 9...8 10..3
De wereld in met Aardrijkskunde – Vakinhoud
Hoofdstuk 1 – Systeem Aarde
Hoofdstuk 1.1 – De aarde als systeem
- 4 sferen vormen de aarde:
o Atmosfeer Luchtlaag rond de aarde, waarin ook het weer plaatsvindt
o Lithosfeer Buitenste deel aardkorst, reliëf, bodem en ondergrond
o Hydrosfeer Al het water op aarde
o Biosfeer Al het leven op aarde
- De 4 sferen beïnvloeden elkaar. Het water, klimaat en bodem bepalen bijvoorbeeld welke
plantengroei mogelijk is.
- Verschillende kringlopen zijn onderdeel van dit systeem:
o waterkringloop, gesteentekringloop in hydrosfeer en lithosfeer
o koolstofkringloop: tussen verschillende sferen
Hoofdstuk 1.2 – Plaatsbepaling op aarde
- Relatieve ligging: locatie ten opzichte van andere plaatsen (Hengelo ligt noordwesten van…)
- Absolute ligging: geografische coördinaten, ligging t.o.v. evenaar
- Breedtegraden / paralellen op kaart lopen evenwijdig aan evenaar. 90 breedtegraden per
halfrond.
- Lengteligging: hoe oostelijk / hoe westelijk een plaats is.
Hoofdstuk 1.3 – De aarde in het zonnestelsel
- Aarde is een planeet: hemellichaam dat draait rond een ster (zon). Bewegingen in het
zonnestelsel zijn merkbaar op aarde:
o Aarde draait in een etmaal een rondje rond haar eigen as (verschil dag-nacht)
o Aarde draait in een jaar een cirkel rond de zon. Aarde staat beetje scheef t.o.v. de
zon, daarom zonnestralen niet loodrecht op evenaar
o Getijden: ontstaan door aantrekkingskracht van de maan (draait in cyclus van ruim 27
dagen rond aarde).
- Kreeftskeerkring – 23,5 NB (juni: loodrechte stand van zon)
- Steenbokskeerkring – 23,5 ZB (december: loodrechte stand van zon)
,Hoofdstuk 1.4 – Endogene krachten
- Bewegingen die ontstaan binnen in de aarde
- Opbouw van de aarde:
o Aardkern:
Binnenkern van vast ijzer
Buitenkern = vloeibaar
Vaste aardmantel – buitenste deel is taai-vloeibaar (asthenosfeer)
Heet gesteente stijgt hierin op en stroomt opzij. Afkoeling zorgt voor
daling, waardoor dit proces altijd doorgaat -> convectiestromen
Bovenop taai-vloeibare asthenosfeer: drijven platen stukken
aardkorst waarop oceanen en continenten drijven.
o Oceanische korst -> minder dan 10 km dik, zwaar gesteente –
basalt
o Continentale korst -> dikker, tot 100 km, lichtere gesteenten
– graniet
- Platentektoniek
o Door convectiestromingen in asthenosfeer zijn platen die daarop drijven ook
langzaam in beweging.
o Divergentie
Platen drijven uit elkaar. Bij 2 oceanische platen
Magma stroomt tussen de uit elkaar bewegende platen naar buiten >
vorming mid-oceanische ruggen.
o Convergentie: naar elkaar toe
1. Als 2 continentale platen naar elkaar toe bewegen: plooiingsgebergte,
aardbeving: omdat continentale platen even zwaar en dik zijn.
Subductie (wegduiken) -> ligt aan type plaat
2. Oceanische – continentale plaat oceanische plaat duikt onder, trog,
vulkanisme en aardbevingen
3. Oceanische – oceanische plaat zwaarste, oudste plaat duikt onder
Stratovulkanen, aardbevingen, troggen
4. Convergentie: naar elkaar toe
o Transforme beweging: langs elkaar
Aardbevingen
Hoofdstuk 1.5 – Gevolgen van platentektoniek
- Vulkanisme
o Magma stroomt uit asthenosfeer uit een krater naar buiten. Magma aan
aardoppervlak heet lava.
o Wanneer vulkaan is bedekt met sneeuw of ijs, kan het smelten hiervan leiden tot een
modderstroom.
o Hotspots: Hete pluimen magma die uit het onderste deel van de mantel naar boven
komen, dwars door de lithosfeer. Liggen niet op een plaatrand. De aardkorst schuift
langzaam over deze constante mantelpluim, waardoor een rij vulkanische eilanden
ontstaat.
o Schildvulkanen of spleetvulkanen: flauwe hellingen, magma dun en vloeibaar
o Stratovulkanen: steile wanden
, o Caldera: extreem explosieve uitbarsting, centrale deel stort in
- Aardbevingen
o Hypocentrum: plaats waar aan aardkorst waar aardbeving ontstaat
o Epicentrum: recht daarboven, punt aan aardoppervlak
o Aardbeving op zee: tsunami als gevolg
- Gebergtevorming
o Plooiingsgebergten: ontstaan bij convergente beweging (continentaal – continentaal)
o Reliëf door endogene krachten: als scheuren en barsten ontstaan (breuken)
Slenk: lager gelegen deel, weggezakt
Horst: hoger gelegen, zakt minder diep
Hoofdstuk 1.6 – Endogene krachten
- Verwering: gesteente verbrokkelt
o Mechanische verwering: de chemische samenstelling van het gesteente blijft gelijk,
maar ontstaan barsten en scheuren als gevolg van grote temperatuurverschillen dag-
nacht, vorstwerking of groeiende plantenwortels
o Chemische verwering: mineralen in gesteente reageren met grond- of regenwater
(roest bijv.)
- Erosie: afschuren van gesteente door met verweringsmateriaal beladen water, ijs of wind.
o Rivierbeddingen worden uitgesleten
o Bodemerosie
- Sedimentatie: afzetting, materiaal wordt op de bodem achtergelaten
o Korrelgrootte van belang: hoe zwaarder het materiaal, hoe eerder het afgezet wordt.
Hoofdstuk 1.7 – Gesteentekringloop